Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
Bevolkingsdichtheid =
A
Aantal inwoners
B
Hoeveel mensen ergens wonen
C
Aantal inwoner per vierkante kilometer
D
Waar de mensen wonen
Slide 1 - Quiz
Hoe meer neerslag hoe hoger de bevolkingsdichtheid.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 2 - Quiz
Lombok is nu weer een populaire wijk. Waarom gaan jonge mensen in deze wijk wonen?
A
Alle winkels zijn goed met de auto bereikbaar.
B
De meeste huizen zijn opgeknapt.
C
De wijk ligt dicht bij de binnenstad.
D
Veel huizen hebben een tuin voor en een tuin achter.
Slide 3 - Quiz
De bevolkingsdichtheid in China is het hoogste
A
in het binnenland
B
langs de kust
C
in het zuiden
D
in het noorden
Slide 4 - Quiz
We maken onderscheid tussen dichtbevolkte en dunbevolkte gebieden op de wereld. Beschrijf 2 kenmerken van dunbevolkte gebieden.
Slide 5 - Question ouverte
Als in een gebied weinig inwoners per km2 wonen, dan noemen we dat?
A
Bevolkingsspreiding.
B
Dichtbevolkt.
C
Dunbevolkt.
D
Een randstad.
Slide 6 - Quiz
Wat is natuurlijke bevolkingsgroei?
A
Bevolkingsgroei door het aantal geboorten min het aantal sterfgevallen
B
De bevolkingsgroei door migratie
Slide 7 - Quiz
Waarom werd in China eenkindpolitiek ingevoerd?
A
vergrijzing tegengaan
B
tekort aan arbeiders
C
te snelle bevolkingsgroei
D
te weinig werk
Slide 8 - Quiz
Een gebied met een lage bevolkingsdichtheid.
A
Dichtbevolkt
B
Dunbevolkt
C
Geboorteoverschot
D
Sterfteoverschot
Slide 9 - Quiz
Welke bevolkingsdiagram zou van China kunnen zijn?
A
De eerste diagram
B
De tweede diagram
Slide 10 - Quiz
Geef aan in welke twee fases van het demografisch transitiemodel de bevolkingsgroei het grootst is.
A
Fase 1 en 2
B
Fase 2 en 3
C
Fase 3 en 4
Slide 11 - Quiz
2 beweringen: 1. Landen uit de periferie hebben vaak een urnmodel wat leeftijdsopbouw betreft 2. Landen met een granaatmodel wat betreft de leeftijdsopbouw zullen vrij gelijk blijven qua bevolkingsomvang
A
Beide beweringen zijn juist
B
Beide beweringen zijn onjuist
C
Bewering 1 is juist,
2 is onjuist
D
Bewering 1 is onjuist,
2 is juist
Slide 12 - Quiz
Wat betekent integreren
A
Inburgeren/meedoen met de samenleving
B
Behouden van je eigen cultuur.
C
Dat is hetzelfde als segregatie.
D
Verschillende bevolkingsgroepen leven apart van elkaar.
Slide 13 - Quiz
immigratie
A
Als iemand vertrekt in een gebied of land.
B
Als iemand zich vestigt in een andere stad.
C
Als iemand zich vestigt in een gebied of land.
D
Als iemand vertrekt uit een andere stad.
Slide 14 - Quiz
Wat is geen cultuurkenmerk?
A
Taal
B
Huidskleur
C
Traditioneel feest
D
Godsdienst
Slide 15 - Quiz
Wat maakt het voor een vluchteling vaak lastig om te integreren?