Feesttenten

• Duits
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Duitse regelmatige werkwoorden + haben & sein

+ woordjes kapitel 6

Wat weten jullie al over regelmatige werkwoorden

Ik snap alles van Duits wat ik het afgelopen jaar geleerd heb

😒🙁😐🙂😃

Duitse regelmatige werkwoorden

Alle Duitse regelmatige werkwoorden krijgen dezelfde uitgangen bij de persoonlijk voornaamwoorden

Ezelsbruggetje: (Fe)esttenten

Ich

Du

Er/Sie/Es/Peter

Wir

Ihr

sie/Sie

-en

-t

-e

-st

-en

-t

Uitgangen

Wat is de juiste werkwoordsvorm?
Du (spielen) Fußball

1. spielt
2. spiele
3. spielst
4. spielest

Wat is de juiste werkwoordsvorm?
Tom (lieben) Tiere!

1. liebe
2. liebt
3. liebst
4. liebet

Wat is de juiste werkwoordsvorm?
(Brauchen) ihr noch Hilfe?

1. Braucht
2. Brauche
3. Brauchen
4. Brauchst

Wat is de juiste werkwoordsvorm?
Wir (besuchen) euch

1. besuchten
2. besuchen
3. besuche
4. besucht

Ik snap hoe de FEESTTENTEN truc werkt!

😒🙁😐🙂😃

   Werkwoorden met stam op -d of -t

Werkwoorden met stam op -d of -t 

reden

antworten

ich	red	e
du	red	e st
er/sie/es	red	e t
wir	red	en
ihr	red	e t
sie/Sie	red	en

 werkwoorden  met stam op d of t

Haben & sein

Haben & sein zijn twee Duitse werkwoorden die onregelmatig zijn en deze twee rijtjes moet je uit je hoofd leren.

Je komt (vormen van) deze werkwoorden overal tegen.

Komen ze bekend voor?

Ik ken de vormen van haben & sein al

😒🙁😐🙂😃

Komen ze bekend voor?

Wat is de juiste werkwoordsvorm?
Ich (haben) zwei Geschwister

1. habe
2. hat
3. hast
4. habt

Wat is de juiste werkwoordsvorm?
Wer (sein) du?

1. bin
2. ist
3. bist
4. seid

Wat is de juiste werkwoordsvorm?
Ihr (sein) in der Schule

1. sind
2. sein
3. bist
4. seid

Wat zijn de juiste werkwoordsvormen?
Wir (sein) zu Hause und (haben) Hunger

1. sein, haben
2. sind, haben
3. sein, habt
4. sind, habt

Wat zijn de juiste werkwoordsvormen?
Ich (sein) froh, dass ihr da (sein)

1. bist, sind
2. sind, ist
3. bin, seid
4. sein, bin

Wat zijn de juist werkwoordsvormen?
Roos (sein) 15 Jahre alt und (haben) einen Hund

1. bist, habt
2. ist, hat
3. seid, hast
4. bin, haben

Ik heb alle stof van vandaag begrepen

😒🙁😐🙂😃

die Gitarre

das Schlagzeug

das Klavier

die Ferien

das Hobby

die Geige

Ich komme aus...

Ich bin ..... Jahre alt.

Mein Hobby ist....

Ich habe...

Ich esse gerne...

den Niederlanden

elf

Musik hören

einen Hund

Currywurst

de gitaar

de stad

de viool

het drumstel

de hobby

de piano

de vakantie

das Klavier

die Geige

die Ferien

die Gitarre

das Schlagzeug

die Stadt

das Hobby

Die Sätze

Mein Name ist...

Ich heiße...

Meine Hobbys sind...

Ich wohne in...

Mijn naam is...

Ik heet...

Mijn hobby's zijn...

Ik woon in...

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

st

t

en

t

en

e

Was machst du gerne?

Wann gehst du schwimmen?

Was ist dein Hobby?

shoppen macht mir Spaß

Ich gehe jeden Montag schwimmen.

Mein Hobby ist gamen.

Hoe zeg je in het Duits:
Wat zijn jouw hobby's?

1. Was sind deine Hobbys?
2. Was ist dein Hobbies?
3. Wer is deine Hobbys?
4. Wo ist diene Hobbies?

of

makkelijk

saai

leuk

dom, stom

de gitaar

de hobby

het drumstel

moeilijk

de vakantie

leicht

langweilig

die Ferien

das Hobby

das Schlagzeug

oder

die Gitarre

leuk

schwierig

blöd

Leg uit hoe de FEESTTENTEN truc werkt? Welke uitgang komt er achter de stam: ich = -e du = -st

Ik kan alle woordjes van Kapitel 6 al goed!

😒🙁😐🙂😃

Ik heb nog uitleg nodig over:

1. Hoe leer ik woordjes?
2. Feesttenten -truc
3. Werkwoorden sein en haben
4. Ich weiß alles schon!