Werkwoordspelling

1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Vormen

Persoonsvorm tegenwoordige tijd                                                PVTT

Persoonsvorm verleden tijd                                                              PVVT

Gebiedende wijs                                                                                     GW

Voltooid deelwoord                                                                               VD

Infinitief (hele werkwoord)                                                                 INF

Bijvoeglijk naamwoord                                                                        BN


Slide 2 - Diapositive

Pv of niet?

Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen.


Namelijk:

heb ik te maken met een persoonsvorm?

Slide 3 - Diapositive

Waarom?
Kijk maar:

Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een keer een ongeluk gebeur..

Slide 4 - Diapositive

Hoe herken je de pv?
De pv past zich aan het onderwerp aan:

Ik neem een Big Mac.

Neem jij een Big Mac?

Hij neemT een Big Mac.

Wij nemEN een Big Mac.

Slide 5 - Diapositive

Hoe herken je de pv?
De pv verandert van tijd:

                                           

Ik neem een Big Mac.                                 Ik smul ervan.

Ik nam een Big Mac.                                    Ik smulde ervan.


Sterk werkwoord, want                              Zwak werkwoord, want

het verandert van klank.                            het verandert niet van
                                                                              klank.

Slide 6 - Diapositive

Hoe spel je de pv?

In de volgende twee overzichtjes zie je hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en 

de persoonsvorm van een zwak werkwoord  in de verleden tijd moet spellen.

Slide 7 - Diapositive


Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Sterke werkwoorden

Je schrijft wat je hoort: sloeg, riep, brak, dacht, reed 

Als je wilt weten of een werkwoord met een -d of -t aan het eind wordt geschreven, dan maak je het langer.

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Andere vormen

Ik heb een Big Mac gegeten                              VD

Ik heb zin om een Big Mac te nemen                INF

Geef me eens een Big Mac!                                   GW

Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac                BN


Slide 14 - Diapositive

Voltooid deelwoord (VD)

Begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.

Eindigt op:   -EN, -D, -T


Twijfel je tussen -d of -t,  gebruik dan weer  't sexy fokschaap

Ik heb een Big Mac genomen, want die was afgeprijsd.          

Mijn Big Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.           

Slide 15 - Diapositive

Infinitief

Is het hele werkwoord.

Verandert niet bij veranderen van tijd  (het is tenslotte geen pv!)

Vóór een infinitief kan je meestal IK KAN zetten.


Ik heb zin om een Big Mac te nemen.        (IK KAN nemen).

Slide 16 - Diapositive

Gebiedende wijs

Wordt gebruikt als het om een gebod of bevel gaat.

Staat op de eerste plaats in de zin.

Heeft geen onderwerp bij zich.


Geef me een Big Mac!

Braad ze bruin, die frietjes!

Slide 17 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord

Staat vóór een zelfstandig naamwoord.

Is een VD of OD geweest.

Schrijf je zo kort mogelijk, dus zoals het VD of OD, met soms een extra -e erachter.


Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac.

                                   BN van VD

Slide 18 - Diapositive

Trucjes

Als je er niet met de voorgaande regels uitkomt, dan kun je de verlengproef gebruiken voor het VD en OD.


De weerman heeft mooi weer voorspeld => voorspelde

De weerman keek zoekend rond => zoekende




Slide 19 - Diapositive

Trucjes

De infinitief, de gebiedende wijs en het bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk.


De weerman zal mooi weer voorspellen

Voorspel goed weer, weerman!

Het voorspelde goede weer bleef uit.        

Slide 20 - Diapositive

Soms lijkt een werkwoord op een voltooid deelwoord, maar dan is het de persoonsvorm!

Slide 21 - Diapositive

Voorbeeld
Het gebeurt vandaag.
Het is vandaag gebeurd.
Hij verhuist naar Arnhem.
Hij is verhuisd naar Arnhem.

Slide 22 - Diapositive

Volgende slide: 'In welke zinnen is het rode woord een voltooid deelwoord?'

Slide 23 - Diapositive



1. Ik heb een groene pen gebruikt.
2. Hij gebruikt altijd een groene pen.
3. Het gebeurt erg vaak.
4. Het is erg vaak gebeurd.
5. Hij heeft zijn auto verkocht.
6. Hij verkocht gisteren zijn auto.

Slide 24 - Diapositive

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 25 - Quiz

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst?
A
betekend
B
betekende
C
betekent
D
betekente

Slide 26 - Quiz

Aan het begin van het jaar (besteden; vt) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 27 - Quiz

Kies het juiste werkwoord:

'Het vliegtuig ... '
A
land
B
landt
C
lant

Slide 28 - Quiz

Engelse werkwoorden:
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm; barbecueën; vt
A
barbequedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 29 - Quiz

Toen hij gisteren niet (antwoorden), (geven) ik aan dat ik er nu echt klaar mee ben.
A
antwoorde - geef
B
antwoordde - gaf
C
antwoorden - geven
D
antwoorde - gaf

Slide 30 - Quiz

(Worden) je broer ook zo gek van dat wachten?
A
Wordt
B
Word

Slide 31 - Quiz

Ik (vermoeden) dat jij dat ook niet echt grappig vindt.
A
vermoet
B
vermoedt
C
vermoed
D
vermoedden

Slide 32 - Quiz

Ik vermoed dat jij dat ook niet echt grappig (vinden).
A
vindt
B
vinden
C
vind
D
vindde

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Diapositive


Slide 35 - Question ouverte


Hier zijn er twee!

Slide 36 - Question ouverte


Slide 37 - Question ouverte

Een spellingcontrole weet helemaal niks van aan elkaar of los. Kijk goed wat je bedoelt:




Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Diapositive

Slide 41 - Diapositive