Adverbs and adjectives

Wat zijn adjectives?
-  Bijvoeglijke naamwoorden
- Zeggen iets over een zelfstandig naamwoord: 

  •    the careful driver
  •    the angry teacher
  •     a beautiful dress

1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Wat zijn adjectives?
-  Bijvoeglijke naamwoorden
- Zeggen iets over een zelfstandig naamwoord: 

  •    the careful driver
  •    the angry teacher
  •     a beautiful dress

Slide 1 - Diapositive

Wat zijn adjectives?
Adjectives gebruik je ook met de volgende werkwoorden: 
be, sound, taste, smell, look, feel  
Dit is omdat je hiermee in feite nog steeds iets over het zelfstandig naamwoord zegt.

  • This cookie tastes delicious. (the delicious cookie)
  • The teacher  is angry. (the angry teacher)


Slide 2 - Diapositive

ADVERBS & ADJECTIVES

Slide 3 - Diapositive

Wat zijn adverbs?
Adverbs (bijwoorden) zeggen iets over (alle andere)  werkwoorden of over een ander bijwoord.


  • He walks / drives / cycles slowly.  (zegt iets over walks/drives of cycles)
  • Beyonce sings beautifully. (zegt iets over sings)
  • Beyonce sings really beautifully. (really zegt iets over beautifully)


Slide 4 - Diapositive

De vorm van adverbs
Je vormt Adverbs (bijwoorden) als volgt: 
1. Je zet achter het bijvoeglijk naamwoord  -ly
Vb. wonderful -- wonderfully 

2. Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op -y dan wordt dit-ily
Vb. easy -- easily 

3. Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op -le dan wordt dit -ly
Vb. terrible -- terribly 

  • 4. Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op ic dan wordt dit ically.
  • Vb. periodic -- periodically



Slide 5 - Diapositive

De vorm van adverbs
Sommige bijwoorden hebben geen aparte vorm, maar zijn hetzelfde als het bijvoeglijk naamwoord.
bijwoord.
Vb. fast -- fast
  long -- long
  hard -- hard
  late -- late 
6. Sommige bijwoorden zijn ONREGELMATIG, deze moet je gewoon leren.
Vb. good -- well



  • 4. Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op ic dan wordt dit ically.
  • Vb. periodic -- periodically



Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

 adjectives and adverbs
The ANGRY teacher shouted ANGRILY.

Slide 8 - Diapositive

Adjectives and adverbs
She skates ....
A
fastly
B
fast
C
fastily
D
fasty

Slide 9 - Quiz

Adjectives and adverbs
This is an .... difficult game.
A
incredibly
B
incredible

Slide 10 - Quiz

Adjectives and adverbs
The garden is .....
A
beautifully
B
beautiful

Slide 11 - Quiz

Adjectives and adverbs
They make ......... bread.
A
deliciously
B
delicious

Slide 12 - Quiz

Adjectives and adverbs
She plays the piano ......
A
well
B
good

Slide 13 - Quiz

write down as many adjectives as you can from this song

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Exercise
I will hand out some exercises.
You have 15 minutes to complete them before we discuss them in class.

timer
15:00

Slide 16 - Diapositive