Kapitel 6 Zürich vertaling van naar en bij + ww. werden

Guten Morgen!
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 15 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Guten Morgen!

Slide 1 - Diapositive

Zürich

Slide 2 - Diapositive

Der Unterrichtplan

- Rückblick: Aussprache der Wörter mit: v, w, l und r. 
- Aufg. 6 kontrollieren
- Erklärung voorzetsels: zu, nach, in en bei. 
- Aufg. 8 machen.
- selbstständig Gram. C bestudieren 
- Aufg. 9 machen. 
 -  Evaluation. 










 

Slide 3 - Diapositive

Lernziel: 

- je kunt woorden met v,w,l en r uitspreken

- je weet wanneer je lettergrepen wel of niet moet verbinden

- je weet wanneer je de voorzetsels zu, nach, in en bei moet gebruiken. 




Slide 4 - Diapositive

Aussprache (v,w,l und r) 














rudern
Wein
Verein
lesen
rot

Slide 5 - Diapositive



Hausaufgaben:
Aufg. 6 kontrollieren. 

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

 Bij aardrijkskundige namen (landen, plaatsen) zonder lidwoord gebruik je nach: 

“Ich gehe nach Berlin, 
Ich fahre nach Deutschland”.
Let op: bij landennamen met een bijbehorend lidwoord gebruik je niet nach, maar een combinatie van in plus het lidwoord.
Voorbeeld: “Ik reis naar Nederland” vertaal je met: “Ich fahre in die Niederlande”. Of " Ich fliege in die USA. "

Slide 8 - Diapositive

Richting (zonder lidwoord) 
 Voorbeeld:  “nach links”, “nach rechts”, “nach oben”, “nach vorne”.

Slide 9 - Diapositive

Ook bij windrichtingen gebruik je nach. 
Voorbeelden: “Ich fahre nach Osten”, “nach Süden”.

Slide 10 - Diapositive

Bij personen, maar ook bij dingen
 ( gebouwen, plekken enz.)  maakt het Duits gebruik van zu + 3 
Voorbeelden: “Ik ga naar mijn moeder/oom” vertaal je met: “Ich gehe zu meiner Mutter/zu meinem Onkel”.
"Ich gehe zum Bahnhof/ zur Bushaltestelle"
Let op: zet het lidwoord na zu in de 3e naamval en voeg indien mogelijk samen: zu + dem= zum   en 
zu + der = zur.

Slide 11 - Diapositive

 Uitzondering: zu Hause sein betekent thuis zijn
nach Hause gehen is naar huis (toe) gaan.

Slide 12 - Diapositive

bij = bei und zu 

Wanneer gebruik je welke? 
Als je kunt vragen: Waar? 
stilstand/zich bevinden dan bei + 3 
Voorbeeld: Ich stehe bei der Ampel. = Ich sta bij het stoplicht

Als je kunt vragen: Waar naartoe? / Waarheen? ( beweging) dan zu + 3 
Hij komt bij mij. = Er kommt zu mir. 

Slide 13 - Diapositive

Macht jetzt selbstständig: Lektion 2   Aufg. 8 machen 







Fertig? 
1. Bestudieren Grammatik C  das Verb "werden
2. Macht Aufg. 9 
3. Aufg. 10 machen

timer
10:00

Slide 14 - Diapositive

                               



                        Hausaufgaben: Kapitel 6 Lektion 2 Aufg.                              8, 9 und 10 machen. 


Slide 15 - Diapositive