Klas 2 - quiz gramm, woordensch, spelling

WELKOM

Bij Nederlands
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

WELKOM

Bij Nederlands

Slide 1 - Diapositive

10 min.
lezen
timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

Vandaag 
  • Planning 
  • Struikelblokken
  • Quiz over woordenschat
  • Nog vragen?

Slide 3 - Diapositive

Planning volgende week:
Maandag 23 januari: oefenen voor de toets
Dinsdag 24 januari: vragen bedenken voor Maren Stoffels / leren
Woensdag 25 januari: toets grammatica, woordenschat, spelling
Vrijdag 27 januari: Maren Stoffels komt langs

Slide 4 - Diapositive

Quiz over woordenschat 
Hoofdstuk 3 en 4:
  • Woordjes
  • Zinnen
  • Spreekwoorden
  • Uitdrukkingen over geld

Pak je telefoon erbij!

Slide 5 - Diapositive

In een e-mail gebruik je formeel taalgebruik. Wat betekent formeel?
A
Aardig
B
Zakelijk/beleefd
C
Prettig/vriendelijk
D
Normaal

Slide 6 - Quiz

wat betekent : behoeften ?
A
voorzien van geld
B
klusje
C
benodigdheden
D
naam

Slide 7 - Quiz


Wat betekent emigreren?
A
verhuizen naar een andere stad
B
verhuizen naar een ander land
C
op vakantie in een ander land
D
ik weet het niet

Slide 8 - Quiz



Wat betekent 'postuur'?
A
Letterlijk
B
Niet echt
C
Figuur
D
Brieven en kaarten

Slide 9 - Quiz

Wat is de betekenis van trend?
A
loopje
B
lopen
C
kleur
D
rage

Slide 10 - Quiz

wat betekent : slagzin ?
A
slogan, leus
B
benodigdheden
C
geldkist van de vereniging
D
activiteiten tot herstel

Slide 11 - Quiz

Wat is de betekenis van 'district'?
A
wensen
B
werkgebied
C
slogan; leus
D
oorsprong en geschiedenis van woorden

Slide 12 - Quiz

Elke ochtend eet Mik tegen heug en meug zijn bord havermout leeg
A
door veel tegenslagen
B
met grote tegenzin
C
veilig en wel
D
heel erg

Slide 13 - Quiz

Wat betekent
'handel en wandel'?
A
veilig en beschut
B
tot in detail geregeld
C
gedragingen; doen en laten
D
heel duidelijk

Slide 14 - Quiz


Wat betekent 'bepakt en bezakt?'
A
Zonder spullen
B
Informatief
C
Met (veel) bagage
D
Interessant

Slide 15 - Quiz


Wat betekent "kind noch kraai"?
A
Iedereen
B
Door veel tegenslagen
C
Heel erg
D
Helemaal niemand

Slide 16 - Quiz


'Ik erger me altijd groen en geel als mijn ouders op een feestje gaan dansen.'

Wat betekent de uitdrukking 'groen en geel ergeren'?
A
niet
B
heel erg
C
gekleurd
D
saai

Slide 17 - Quiz

Nederlanders staan wijd en zijd bekend om hun zuinigheid: wel kijken, niet kopen.
A
Nederlanders staan over het algemeen bekend om hun zuinigheid
B
Nederlanders staan overal bekend om hun zuinigheid.
C
Nederlanders staan bij iedereen bekend om hun zuinigheid
D
Nederlanders staan bij veel mensen bekend om hun zuinigheid

Slide 18 - Quiz

Geld dat stom is, maakt recht wat ... is.
A
zuur
B
krom
C
kwaad
D
gelukkig

Slide 19 - Quiz

Uitdrukking/spreekwoord over geld.
Dat is ..... verdiend geld.
A
snel
B
zuur
C
lekker
D
zoet

Slide 20 - Quiz

Wat betekent:
tijd is geld?
A
Als je tijd verprutst, verspil je ook geld
B
Voor iemand met geld is alles mogelijk
C
Geld in een hopeloze zaak steken
D
Voor dat geld is hard gewerkt

Slide 21 - Quiz

Wat betekent : het geld groeit iemand niet op de rug ?
A
hard moeten werken voor zijn geld
B
makkelijk geld uitgeven
C
verspillen
D
met minder genoegen nemen

Slide 22 - Quiz

Hij kiest eieren voor zijn geld.
A
Hij wil heel rijk zijn
B
Hij is gek op eieren
C
Hij is tevreden met minder

Slide 23 - Quiz

Een mens lijdt dikwijls het meest door het lijden dat hij vreest.
A
Goede daden worden altijd beloond
B
Alleen mooie kleren maken iemand niet mooi
C
De angst voor iets is meestal erger dan de gebeurtenis zelf
D
Je moet blij zijn met iets kleins

Slide 24 - Quiz

Wat betekent: Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel.
A
Het is soms goed om ergens niet over te praten.
B
Iets zeggen en dan onmiddelijk ook doen
C
De waarheid komt altijd boven water
D
Een leugen wint van de waarheid.

Slide 25 - Quiz

Welke uitdrukkingen over geld horen bij de plaatjes?

1.                                               2.                                                          3. 

Slide 26 - Diapositive