Week 45: Bijvoeglijk Naamwoord II

1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Planning
1. Meer oefenen met bijvoeglijk
    naamwoord: herhaling.
2. Opdracht 30 klassikaal
     nakijken.
3. Nieuwe opdrachten maken.

Doel: het bnw juist gebruiken!

Slide 2 - Diapositive

Mannelijk
Vrouwelijk

Slide 3 - Diapositive

 Uitzonderingen

1. beau- belle- beaux - belles

2. nouveau- nouvelle- nouveaux- nouvelles

3. vieux- vieille- vieux- vieilles



1. il est beau - elle est belle - ils sont beaux- elles sont belles

2. il est nouveau- elle est nouvelle- ils sont nouveaux- elles sont nouvelles.

3 . il est vieux-  elle est vieille- ils sont vieux- elles sont vieilles

Slide 4 - Diapositive

De plaats van het bnw.
  • Het bijvoeglijk naamwoord komt in het frans meestal
      ACHTER het zelfstandig naamwoord: une voiture bleue.

  • Er zijn ook bijvoeglijk naamwoorden die VOOR het
      zelfstandig naamwoord komen te staan: un autre livre.

    Deze moet je leren!

Slide 5 - Diapositive

VOOR het zelfstandig nmw.
  • beau (mooi)              bon (goed)                           joli (leuk)
  • haut (hoog)               long (lang)                           petit (klein)
  • jeune (jong)              vieux (oud)                          grand (groot)
  • gros (dik)                    mauvais (slecht )               large (breed)
  • nouveau (nieuw)     autre (ander)                   méchant (gemeen)     
    Ook alle rangtelwoorden: deuxième, troisième.. etc.      

 

Slide 6 - Diapositive

Geef een voorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 7 - Carte mentale

Een bijvoeglijk naamwoord staat ALTIJD achter het zelfstandig naamwoord
A
Nee, soms staat hij er ook voor
B
Ja dat is altijd zo
C
Nee, hij staat er meestal voor, behalve de uitzonderingen

Slide 8 - Quiz

Het bijvoeglijk nw dat hoort bij een vrouwelijk zelfst nw krijgt een extra ...
A
e
B
s
C
es
D
niets

Slide 9 - Quiz

Het bijvoeglijk nw dat hoort bij een vrouwelijk zelfst nw in meervoud krijgt
A
s
B
niets erbij
C
es
D
e

Slide 10 - Quiz

Het bijvoeglijk nawoord past zich aan, aan het zelfstandig naamwoord
A
soms wel, soms niet
B
inderdaad!
C
nee hoor, er verandert helemaal niets!

Slide 11 - Quiz

Het bijvoeglijk nw dat hoort bij een mannelijk zelfst nw krijgt dus
A
niets erbij
B
een extra e
C
es erbij
D
s erbij

Slide 12 - Quiz

Het bijvoeglijk nw dat hoort bij een mannelijk zelfst nw in meervoud krijgt
A
niets erbij
B
es
C
s
D
e

Slide 13 - Quiz

Het juiste antwoord is:
deux ______(grand) pains
A
deux grand pains
B
deux grands pains
C
deux grandes pains

Slide 14 - Quiz

Vul aan: 1. Ik draag een blauw T-shirt.
Je porte un T-shirt .....

Slide 15 - Question ouverte

Vul aan: 2. Jij draagt een rode broek.
Tu portes un pantalon ....

Slide 16 - Question ouverte

Nakijken opdracht 30
Blz. 29, 30 werkboek
Bron H blz. 16 als hulp!

Stel jezelf de vragen:

Had je het goed gedaan?
Is er nog iets wat moeilijk is?

Slide 17 - Diapositive

Planning
S.O. op 19 november.

Verder waar we waren met werkboek & woorden oefenen.

Nakijken volgende week!
Doel: het bnw juist gebruiken!

Slide 18 - Diapositive

Wat moet je leren?
De woorden van bron E, F en G op blz. 42 en 43 werkboek.
Bron H grammaire blz. 16 tekstboek.
Bron I Phrases-clés blz. 17 tekstboek.

Slide 19 - Diapositive

Maken opdracht 31 en 32
Blz. 30, 31 werkboek
Bron H blz. 16 als hulp!

Je mag samenwerken.
Voor vragen: docent

Slide 20 - Diapositive


Hoe schrijf je: is zij aardig?

Slide 21 - Question ouverte


Wat is: Tu as un rendez-vous?

Slide 22 - Question ouverte


Hoe schrijf je: Ben je verliefd?

Slide 23 - Question ouverte

Hoe kun je "hallo" zeggen in het Frans?

Slide 24 - Carte mentale


Vertaal: het boek
A
La nuit
B
Le livre
C
L'amitié

Slide 25 - Quiz


Vertaal: aardig
A
Sympa
B
Samedi
C
Bleu(e)

Slide 26 - Quiz


Vertaal: délicieux/délicieuse
A
Lezen
B
Dorst hebben
C
Heerlijk

Slide 27 - Quiz


Vertaal: délicieux/délicieuse
A
Lezen
B
Dorst hebben
C
Heerlijk

Slide 28 - Quiz


Vertaal: woensdag
A
Mardi
B
Lundi
C
Mercredi
D
Dimanche

Slide 29 - Quiz


Vertaal: zondag
A
Mardi
B
Jeudi
C
Mercredi
D
Dimanche

Slide 30 - Quiz


Vertaal: beau, belle
A
Grappig
B
Zeker
C
Mooi

Slide 31 - Quiz


Oefen de woorden goed
Wat wij oefenen, krijgen we sowieso op het S.O.





Leuk dat jullie er waren en tot volgende week!

Slide 32 - Diapositive