Werkwoordspelling

Oefenen met
werkwoordspelling
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Oefenen met
werkwoordspelling

Slide 1 - Diapositive


Casper (branden) zijn vingers gisteren.
A
brande
B
brandde
C
brandden
D
branden

Slide 2 - Quiz


Iedereen heeft weleens ... (falen).
A
gefaald
B
gefaalt
C
gefalen

Slide 3 - Quiz

Marle en Noa hebben ... (beloven).
A
belooft
B
beloovt
C
beloofd
D
beloovd

Slide 4 - Quiz

Ze hebben beloofd hun vingers niet meer te ... (branden).
A
brandden
B
brandde
C
brande
D
branden

Slide 5 - Quiz


... (vinden) je deze les ook zo leuk?
A
vind
B
vint
C
Vindt
D
Vind

Slide 6 - Quiz

Meneer Kalis ... (vinden) het hopelijk wel wat.
A
vind
B
vint
C
vindt

Slide 7 - Quiz


Afgelopen weken ... (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 8 - Quiz


Als Rania nu eens een beetje ...(opschuiven).
A
opschuift
B
opschuifd
C
opschuivt
D
opschuivd

Slide 9 - Quiz

Dan kan Qimo zijn woord beter ...(verspreiden).
A
verspreide
B
verspreiden
C
verspreidde
D
verspreidden

Slide 10 - Quiz

Heeft iedereen zijn naam op Julius' schoenen ... (vermelden)?
A
vermeld
B
vermelt
C
vermeldt

Slide 11 - Quiz

Mevrouw Jansen ... (zetten) die van haar er gisteren nog op.
A
zet
B
zetten
C
zette
D
zat

Slide 12 - Quiz

Sommige leerlingen ... (roken) stiekem in het park.
A
rookte
B
rookten
C
rookde
D
rookden

Slide 13 - Quiz

Maar ze zijn daarvoor flink ... (straffen).
A
gestraft
B
gestrafd
C
gestrafft
D
gestraffd

Slide 14 - Quiz

Nu ... (gebeuren) het gelukkig niet meer.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 15 - Quiz

Anders is het corveeën ook weer zo ...(gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 16 - Quiz

Hopelijk hebben jullie van deze quiz wat ... (leren).
A
geleerd
B
geleert
C
geleerdt

Slide 17 - Quiz

Dan ... (beloven) dat veel voor de toets.
A
beloovt
B
beloovd
C
beloofd
D
belooft

Slide 18 - Quiz

Hij heeft de ... (vinden) foto's weggelegd.
A
gevonden
B
gevonde
C
gevondden

Slide 19 - Quiz

De vergrote foto's heb ik ingelijst.
A
vergrote
B
vergroten
C
vergrootte
D
vergrootten

Slide 20 - Quiz

De ... (redden) jongen was heel erg bang geweest.
A
gerede
B
geredde
C
geredden

Slide 21 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Gisteren haastten mijn ouders zich naar de bus.
B
Gisteren haasten mijn ouders zich naar de bus.

Slide 22 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Hij heeft zich bij mij gemeld.
B
Hij heeft zich bij mij gemeldt.
C
Hij heeft zich bij mij gemelt.

Slide 23 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Annie vluchte de wc in.
B
Annie vluchtte de wc in.

Slide 24 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Hij is verhuist naar Amsterdam.
B
Hij is verhuisd naar Amsterdam.

Slide 25 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Houdt je van pizza?
B
Houd je van pizza?

Slide 26 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Je rijdt in een luxe wagen.
B
Je rijd in een luxe wagen.

Slide 27 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 28 - Quiz

Een aantal leerlingen ... zich goed voorbereid.
A
heeft
B
hebben

Slide 29 - Quiz

10% van de Fransen ... ontevreden over de nieuwe president.
A
is
B
zijn

Slide 30 - Quiz

De dame en haar hond ... samen mee aan een hondenshow.
A
deed
B
deden

Slide 31 - Quiz