3VWO - H3 - Lezen - Argumentatie

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Argumentatie

Nieuw Nederlands - H3 - Lezen 

3VWO

Ik vind dat kinderen die aan topsport doen, minder tijd op school aanwezig hoeven te zijn.

Ik vind dat supermarkten alleen gezond eten in de aanbieding mogen doen, want ongezond eten leidt tot overgewicht en lichamelijke klachten.

Ik vind dat kinderen die aan topsport doen, minder tijd op school aanwezig hoeven te zijn.

Ik vind dat supermarkten alleen gezond eten in de aanbieding mogen doen, want ongezond eten leidt tot overgewicht en lichamelijke klachten.

– Ik ga liever naar de carnavalsoptocht in Breda dan in Oosterhout, want de optocht in Breda duurt minimaal een uur langer. 

(feitelijk argument)

– Ik ga liever naar de carnavalsoptocht in Breda dan in Oosterhout, want de optocht in Breda is veel mooier. (waarderend argument)

Er zijn twee soorten argumenten.

• feitelijke (objectieve) argumenten
• niet-feitelijke / waarderende (subjectieve) 
  argumenten

• feitelijke argumenten
• niet-feitelijke argumenten

Een feitelijk argument kun je controleren.

• feitelijke argumenten
• niet-feitelijke argumenten

Een feitelijk argument kun je controleren.

Ik eet liever bij de snackbar, want die is goedkoper dan de pizzeria.

• feitelijke argumenten
• niet-feitelijke argumenten

Een feitelijk argument kun je controleren.

Ik eet liever bij de snackbar, want die is goedkoper dan de pizzeria.

Dit kun je controleren.

Een niet-feitelijk argument kun je niet controleren.

Een niet-feitelijk argument kun je niet controleren.

Ik eet liever bij de pizzeria, want ik vind het personeel daar vriendelijker dan bij de snackbar.

Een niet-feitelijk argument kun je niet controleren.

Ik eet liever bij de pizzeria, want ik vind het personeel daar vriendelijker dan bij de snackbar.

Dit is een mening. 

Als een schrijver maar één argument gebruikt om zijn standpunt te onderbouwen, heet dat:

• enkelvoudige argumentatie.

Als een schrijver maar één argument gebruikt om zijn standpunt te onderbouwen, heet dat:

• enkelvoudige argumentatie.

Gebruikt de schrijver meer argumenten:

• meervoudige argumentatie.

Standpunt met meervoudige argumentatie:

Het openbaar vervoer moet goedkoper worden. 

Standpunt met meervoudige argumentatie:

Het openbaar vervoer moet goedkoper worden. 

Mensen met weinig geld kunnen zich dan makkelijker verplaatsen.

Standpunt met meervoudige argumentatie:

Het openbaar vervoer moet goedkoper worden. 

Mensen met weinig geld kunnen zich dan makkelijker verplaatsen.

Reizen met bus of trein is beter voor het milieu.

Standpunt met meervoudige argumentatie:

Het openbaar vervoer moet goedkoper worden. 

Mensen met weinig geld kunnen zich dan makkelijker verplaatsen.

Reizen met bus of trein is beter voor het milieu.

Het levert minder files op.

Deze argumentatie is nevenschikkend

Tussen de blokjes kun je "en " invullen. De blokjes vul je van links naar rechts in. De argumenten zijn gelijkwaardig.

Een schrijver kan een argument ook onderbouwen met een ondersteunend argument:

• Dit heet (enkelvoudig)  onderschikkende argumentatie.
• Je vult de blokjes van boven naar beneden in en tussen de blokjes kun je "want" lezen.

Voorbeeld:

Leo moet onze nieuwe voetbalcoach worden. 

Voorbeeld:

Leo moet onze nieuwe voetbalcoach worden. 

Hij heeft veel ervaring.

Voorbeeld:

Leo moet onze nieuwe voetbalcoach worden. 

Hij heeft veel ervaring.

Want hij is 25 jaar coach van een ander team geweest.

Als een schrijver meer argumenten gebruikt, waarvan hij er één of meer onderbouwt met een ondersteunend argument: 

• onder- en nevenschikkende argumentatie

Een standpunt wordt vaak aangekondigd met signaalwoorden:
 

• Ik vind...
• Volgens ons...
• Zij denkt dat...
• Ik ben van mening dat...
• Onze conclusie is... 
  enz.  

Een argument herken je vaak aan signaalwoorden als:

• Dat blijkt uit...
• Want...
• Immers...
• Namelijk...
• Omdat...
• De reden hiervoor is... 
  enz.  

Pak nu je boek en ga naar H3 - Lezen.

Lees tekst 1 en maak opdracht 1 en 2 op bladzijde 82/83

Voor de volgende les:

Lees tekst 2 op bladzijde 84 en maak daar vraag 4 bij.

Lees tekst 3 op bladzijde 86 en maak daar vraag 5 bij.