Afronding H3: De Tweede Wereldoorlog

Afronding/herhaling H3: De Tweede Wereldoorlog

Bij het maken van de opdrachten kan je hoofdstuk 3 gebruiken
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Afronding/herhaling H3: De Tweede Wereldoorlog

Bij het maken van de opdrachten kan je hoofdstuk 3 gebruiken

Slide 1 - Diapositive

vraag 2 Gebruik de tekst 'Duitse veroveringen' en noteer de letters A-E in de juiste tijdvolgorde (volgende slide):
A: De gruwelijke Duitse blitzkrieg tegen de Sovjet-Unie
B: De Duitse blitzkrieg tegen Denemarken en Noorwegen
C: De Duitse blitzkrieg tegen Nederland, België en Frankrijk
D: De Duitse blitzkrieg tegen Polen
E: De mislukte Duitse luchtoorlog met terreurbombardementen tegen Groot-Brittannië 

Slide 2 - Diapositive

Noteer de juiste jaartallen bij de feiten van de vorige slide:

(Bijv. 1 = ....)

Slide 3 - Question ouverte

vraag 3 Gebruik de tekst 'Duitse verliezen in Oost-Europa'. Noteer de juiste uitspraken
De slag om Stalingrad (winter 1942/43) was het militair keerpunt in de Tweede Wereldoorlog in Europa, omdat:

A: de VS daardoor mee hingen doen in de oorlog
B: deze slag halverwege de oorlog plaatsvond
C: het Rode leger hierna de Duitsers terugdrong
D: voor het eerst een Duits leger zich overgaf

Slide 4 - Diapositive

Noteer de letters A-E (vorige slide) in de juiste tijdsvolgorde:

Slide 5 - Question ouverte

Noteer welke uitspraken van de vorige slide juist zijn:

Slide 6 - Question ouverte

Noteer welke uitspraken van de vorige slide juist zijn:

Slide 7 - Question ouverte

Noteer welke uitspraken van de vorige slide juist zijn:

Slide 8 - Question ouverte

Gebruik de tekst 'Duitse verliezen in West-Europa'. Noteer de juiste uitspraken:
A: De geallieerden dringen na hun invasie in Italië in 1944 de Duitsers terug in Zuid-Europa
B: De geallieerden dringen na hun landing in Normandië in 1943 de Duitsers terug in West-Europa
C: Duitsland gaf zich over op 8 mei 1945
D: In juni 1943 landden de westerse geallieerden in Zuid-Italië
E: Met terreurbombardementen verwoestten de geallieerden de Duitse steden

Slide 9 - Diapositive

Gebruik de tekst 'Andere werelddelen'. Noteer de juiste uitspraken:
A: Aan de Tweede Wereldoorlog deden veel volken in een groot deel van de wereld mee.
B: De oorlogsindustrie in de VS leverde wapens voor de strijd in Azië.
C: De oorlogsindustrie in de VS leverde wapens voor de strijd in Europa
D: De oorlogsindustrie in de VS leverde bauxiet aan Suriname en olie aan Curacao.
E: Soldaten van de geallieerden en de asmogendheden bestreden elkaar in Noord-Afrika.

Slide 10 - Diapositive

Noteer welke uitspraken van de vorige slide juist zijn:

Slide 11 - Question ouverte

Gebruik de tekst 'Nederland onder Duitse overheersing'. Vul in (op de volgende slide):
1. Toen de Duitsers begin ____ Nederland binnenvielen, vluchtten ____ Wilhelmina en ministers naar Londen om een ____ in ballingschap te vormen.
2. Tijdens de Duitse ____ werd Nederland bestuurd door de ____ Seyss-Inquarts die ____ en democratie afschafte.
3. De bezetting viel eerst mee, maar er was onderdrukking, bijvoorbeeld ____ van de pers, ____ van organisaties en ____ van Joodse Nederlanders.
4. Als gevolg van de ____ van 1941 werd het optreden van de Duitsers harder met ____ en terreur.
5. Er was ____ van Nederlandse mannen die werden verzameld met ____

Slide 12 - Diapositive

Vul de lege plekken van de zinnen op de vorige slide in:

Slide 13 - Question ouverte

Gebruik de tekst 'De Houding van Nederlanders'. Vul in:
1. Nederlanders die tegen de Duitsers waren, werden ____ Nederlanders genoemd.
2. De houding van de meeste Nederlanders hield in dat ze zich aan de nieuwe situatie ____.
3. Een klein aantal Nederlanders kwam in ____, bijvoorbeeld door ____ te helpen.
4. Nederlanders die voor de Duitse kant kozen, werden ____ Nederlanders genoemd.
5. Een klein aantal pro-Duitse Nederlanders verrichte vormen van ____.

Slide 14 - Diapositive

Vul de lege plekken van de zinnen op de vorige slide in:

Slide 15 - Question ouverte

Gebruik de tekst 'De bevrijding'. Noteer (op de volgende slide) de letters A-E in de juiste tijdsvolgorde:
A: Geallieerde troepen bevrijden Oost- en Noord-Nederland.
B: Geallieerde troepen bevrijden Zuid-Nederland.
C: Geallieerde troepen komen aan in West-Nederland.
D: Het Duitse leger in Nederland capituleert.
E: In West-Nederland is de zware Hongerwinter.

Slide 16 - Diapositive

Noteer de letters A-E (vorige slide) in de juiste tijdsvolgorde:

Slide 17 - Question ouverte

Gebruik de tekst 'Volkenmoord' en vul in:
1. De nazi's haven joodse Polen opdracht om te verhuizen naar ____.
2. De nazi's besloten in ____ om alle joden in de overheerste gebieden te vermoorden.
3. Deze genocide wordt de ____ genoemd.
4. In de ____ werd een groot aantal joden doodgeschoten.
5. De nazi's bouwden vernietigingskampen in ____ waar ze joden massaal vermoordden door middel van vergassing.
6. De nazi's gebruikten ____ om joden te verzamelen en te deporteren.
7. In ____ hadden de nazi's zes miljoen joden vermoord.

Slide 18 - Diapositive

Vul de lege plekken van de zinnen op de vorige slide in:

Slide 19 - Question ouverte

Gebruik de tekst 'Een nieuwe volkenorganisatie'. Vul in:
1. Het doel van de in 1945 opgerichte Verenigde Naties (VN) was het bereiken van ____, ____ en ____.
2. Tegenwoordig zijn bijna alle staten op de wereld ____ van de VN.
3. Een belangrijk onderdeel van de VN is de ____ waarin vijf grote landen permanent lid zijn met ____.

Slide 20 - Diapositive

Vul de lege plekken van de zinnen op de vorige slide in:

Slide 21 - Question ouverte

Gebruik de afbeelding op deze slide en afbeelding 4 op bladzijde 48 van je boek
Volgens de tekenaar was het logisch dat Stalin ook was uitgenodigd voor de Conferentie van München.

Leg (op de volgende slide) uit waarom dat logisch zou zijn:

Slide 22 - Diapositive

Waarom zou dat logisch zijn?

Slide 23 - Question ouverte

Gebruik bron 29 en geef (op de volgende slide) aan welke uitspraken juist zijn:
A: Er kwamen meer militairen dan burgers om
B: Collaborateurs behoorden tot de omgekomen Nederlanders
C: Van de omgekomen Nederlanders kwam meer dan de helft buiten Nederland om het leven
D: Meer verzetsmensen kwamen om dan militairen
E: De meeste slachtoffers vielen door maatregelen van de bezetter
F: De meeste slachtoffers vielen in het eerste oorlogsjaar
G: De grootste groep omgekomen Nederlanders was slachtoffer van de Holocaust

Slide 24 - Diapositive

Noteer de juiste uitspraken van de vorige slide:

Slide 25 - Question ouverte

Je bent klaar met de vragen. Controleer je antwoorden door middel van de 'toon uitleg' knop :)

Slide 26 - Diapositive

Noteer de letters A-k (op de volgende slide) in de juiste tijdsvolgorde:
A: De Tweede Wereldoorlog begint
B: Duitsland bombardeert Groot-Brittannië maar de Britten houden stand
C: Duitsland geeft zich over
D: Duitsland heerst over een groot deel van West-Europa
E: Duitsland valt de Sovjet-Unie aan, waarbij Duitse soldaten gruwelijk optreden
F: Duitsland valt Polen aan
G: Hitler breidt Duitsland uit met Oostenrijk
H: Hitler breidt Duitsland uit met Sudetenland
I: In Oost-Europa dringt het Rode Leger het Duitse leger terug (startmoment)
J: In Zuid- en West-Europa dringen Groot-Brittannië en de VS het Duitse leger terug (startmoment)
K: Met hun appeasementpolitiek geven de Britse en Franse regeringen toe aan de eis van Hitler


Slide 27 - Diapositive

Noteer de letters A-k (van de vorige slide) in de juiste tijdsvolgorde:

Slide 28 - Question ouverte

Noteer (op de volgende slide) de jaartallen bij de volgende feiten:
1. De Amerikanen beginnen met het terugdringen van de Japanners
2. Na Amerikaanse atoombommen op Hiroshima en Nagasaki capituleert Japan op 15 augustus
3. Om de Amerikanen uit te schakelen vallen de Japanners Pearl Harbor aan
4. Om hun rijk uit te breiden vallen de Japanners China aan
5. Om hun rijk uit te breiden veroveren de Japanners Zuidoost-Azië

Slide 29 - Diapositive

Noteer op de volgende slide welke uitspraken juist zijn
A: In de Weimarrepubliek waren joodse Duitsers gewone burgers met een eigen godsdienst
B: Door de rassenleer van de nazi's ontstond anti-semitisme in Duitsland
C: in nazi-Duitsland werden joodse Duitsers systematisch gediscrimineerd, bijvoorbeeld door het afnemen van veel burgerrechten
D: Na het begin van de Tweede Wereldoorlog vervolgden de nazi's ook joden in de onderworpen gebieden
E: In 1941 begonnen nazi's met de moord op alle joden in heel Europa
F: Nazi's schoten joden dood of vergasten ze in vernietigingskampen
G: Vanaf 1942 werden alle joodse Nederlanders via doorgangskamp Westerbork naar vernietigingskampen gedeporteerd
H: In 1945 hadden de nazi's 6 miljoen joden vermoord

Slide 30 - Diapositive

Plus de leçons comme celle-ci