Kapitel 7-9: Vragend voornaamwoord 1e/4e/3e naamval
1 / 11
La durée de la leçon est: 20 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Sleep juiste naamval naar het vragend vnw.
wer
wen
wem
4e naamval
1e naamval
3e naamval
Slide 4 - Question de remorquage
Zet het vragend voornaamwoord in de 4e naamval:
für _____ (wie)
für _____ (wie)
Slide 5 - Question ouverte
Zet het vragend voornaamwoord in de 3e naamval:
von _____ (wie)
von _____ (wie)
Slide 6 - Question ouverte
Zet het vragend voornaamwoord in de 4e naamval:
Gegen ___________ (wie) spielst du?
Gegen ___________ (wie) spielst du?
Slide 7 - Question ouverte
Zet het vragend voornaamwoord in de 4e naamval:
Mit _______________ (wie) spielst du?
Mit _______________ (wie) spielst du?
Slide 8 - Question ouverte
Zet het vragemd voornaamwoord in de 1e naamval:
(wie) _____ bist du?
(wie) _____ bist du?
Slide 9 - Question ouverte
Vertaal voorzetsel en vervoeg het vragend voornaamwoord in de 4e naamval:
door wie
door wie
Slide 10 - Question ouverte
Vertaal voorzetsel en vervoeg het vragend voornaamwoord in de 3e naamval:
sinds wie
sinds wie
