3HTho - spelling les 2

Welkom 3THo
Pak je leesboek.
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 11 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welkom 3THo
Pak je leesboek.

Slide 1 - Diapositive

Toets
Maandag 15 november

Gaat over:
Woordenschat H1, H2 en H4
Spelling H1 t/m H3

Slide 2 - Diapositive

Spelling H1
Trema's, apostrofs en accenten

Slide 3 - Diapositive

Trema
Gebruik je om te voorkomen dat 2 klinkers in 1 woord samen worden uitgesproken
     Wel: kopiëren, beëindigen, Azië, ideeën
     Niet: gekopieerd, video, buiig

Leenwoorden: fröbelen, conciërge

Let op: in samenstellingen gebruik je geen trema, maar een koppelteken: radio-interview, mee-eten, opera-achtig, cd-speler.

Slide 4 - Diapositive

Apostrof =  '
Als weglatingsteken: ’s avonds, Lars’ scooter, ’s-Hertogenbosch;

Uitspraakproblemen: kiwi’s, baby’s, Hanna’s fiets
      Niet bij: cadeaus, cowboys, Annes fiets

Afleidingen en meervouden van afkortingen: cc’en, dvd’tje, pc’s;

Verkleinwoorden op -y voorafgegaan door een medeklinker: baby’tje (maar: displaytje).

Slide 5 - Diapositive

Accenten
1. Accent aigu: logé, decolleté, soirée (geeft klemtoon aan)
      – Dat is volgens mij dé manier om de zaak aan te pakken. 
      – Jort heeft twéé auto’s en geen drie. 

2. Accent grave: barrière, crèche, fin de siècle

3. Accent circonflexe: crêpe, moment suprême (in het Frans stond hier vroeger een 's' achter)

Let op: Bij een opeenvolging van drie beklemtoonde letters in dezelfde lettergreep krijgen alleen de eerste twee letters een klemtoonteken, bijvoorbeeld: móói, frááie, ééuw.

Slide 6 - Diapositive

Cedille
De cedille onderaan de c (ç) zorgt ervoor dat een c als s klinkt, wanneer die voor een a, o of u staat: Curaçao, garçon, reçu. 

Normaal klinkt de c in die gevallen als k (caravan, cake, curieus).

Slide 7 - Diapositive

Huiswerk
Opdracht 1 t/m 4 Spelling H1

Slide 8 - Diapositive

Opdracht 1: wat is juist?
1. coordinatie / coördinatie
2. discussieren / discussiëren
3. draaiing / draaiïng 
4. een van de vier / één van de vier
5. egoisme / egoïsme
6. financieel / financiëel
7. fohn / föhn
8. geautomatiseerd / geäutomatiseerd
9. poezie / poëzie
10. reunie / reünie 

Slide 9 - Diapositive

Opdracht 2: wat is juist?
1. buggytje / buggy'tje
2. bureautje / bureau'tje
3. cafees / cafés
4. chimpansees / chimpansee's 
5. dressboys / dressboy's
6. Hans fiets / Han's fiets
7. lentes / lente's
8. programmas / programma's 
9. s'morgens / 's morgens
10. tv-s / tv's 

Slide 10 - Diapositive

Aan de slag
Maak opdracht 6 t/m 10 van Spelling H1 (blz 36 - 37).

Slide 11 - Diapositive