Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Quiz Tijdvak 9
Slide 1 - Diapositive
Tijdvak 9
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Zet de volgende gebeurtenissen in de juiste volgorde
A D-Day
B Aanval op Pearl Harbor
C Moordaanslag Franz Ferdinand
D Economische Wereldcrisis
E Einde WOI
F Aanval Nazi-Duitsland op Polen
G Atoombommen op Hiroshima en Nagasaki
H Het verdrag van Versailles
Slide 4 - Diapositive
1. De juiste volgorde
A
C E H D F B A G
B
C A G E D H B F
C
C E H D B F G A
D
C H E D B F G A
Slide 5 - Quiz
2. Wie zien we op deze afbeelding?
A
Keizer Wilhelm II
B
Frans Ferdinand
C
Hendrik III
D
Gavrillo Princip
Slide 6 - Quiz
3. Wat waren de oorzaken van het uitbreken van WO1?
A
Nationalisme, modern imperialisme, socialisme
B
Modern imperialisme, nationalisme, vaderlandsliefde
C
Modern imperialisme, nationalisme, bondgenootschappen
D
Bondgenootschappen, liberalisme, nationalisme
Slide 7 - Quiz
4. De Geallieerden in WOI zijn ...
A
Frankrijk, Rusland, GB
B
GB, Duitsland, OH
C
Rusland, Duitsland
D
Nederland, Duitsland
Slide 8 - Quiz
5. In WO1 was de aanvallende partij in het voordeel ....
A
JUIST
B
ONJUIST
Slide 9 - Quiz
6. Wie zijn we op deze afbeelding?
A
Karl Marx
B
Lenin
C
Stalin
D
Poetin
Slide 10 - Quiz
7. De aanleiding van WO I is
A
Modern Imperialisme
B
nationalisme
C
De moord op Franz-Ferdinand
D
bondgenootschappen
Slide 11 - Quiz
8. De Eerste Wereldoorlog duurde van...
A
1914 - 1917
B
1914 - 1918
C
1939 - 1945
D
1940 - 1945
Slide 12 - Quiz
9. Een totale oorlog is een oorlog:
A
Waarbij veel landen zijn betrokken.
B
Waarin het hele volk wordt ingeschakeld.
C
Waarin zowel te land als ter zee wordt gevochten.
D
Waarin veel soldaten sneuvelen.
Slide 13 - Quiz
10. Wat was GEEN onderdeel van het Verdrag van Versailles?
A
Duitsland moest schadevergoeding betalen
B
Duitsland moest ontwapenen
C
Duitsland moest gebied afstaan
D
De Duitse keizer moest aftreden
Slide 14 - Quiz
11. De afbeelding hiernaast is een poster uit WO1 waarin de VS haar burgers oproept om financiële steun te geven aan de oorlog. Welk begrip past het beste bij de poster?
A
bondgenootschappen
B
totalitaire staat
C
propaganda
D
communisme
Slide 15 - Quiz
12. De beurskrach in New York vond plaats op
A
Zwarte donderdag 24 oktober 1929
B
Zwarte dinsdag 24 oktober 1930
C
Zwarte donderdag 24 oktober 1933
D
Zwarte vrijdag 24 oktober 1929
Slide 16 - Quiz
13. De politiek van Roosevelt om de crisis te bestrijden heet:
A
Black Deal
B
New Deal
C
Dawesplan
D
Marshallplan
Slide 17 - Quiz
14. Het interbellum duurde van
A
1918 tot 1940
B
1919 tot 1939
C
1918 tot 1945
D
1918 tot 1939
Slide 18 - Quiz
15. Stalin noemde de rijke boeren:
A
Bolsjewieken
B
Kapitalisten
C
Koelakken
D
Kolchozen
Slide 19 - Quiz
16. Het communisme is heel erg nationalistisch.
A
juist
B
onjuist
Slide 20 - Quiz
17. Het nationaal-socialisme aan het fascisme toegevoegd
A
anti-kapitalisme en lebensraum
B
anti-rassenleer en lebensraum
C
antisemitisme en rassenleer
D
rassenleer en lebensraum
Slide 21 - Quiz
18. Wie zien we op deze foto?
A
Mussolini
B
Goebbels
C
Hitler
D
Lenin
Slide 22 - Quiz
19. Wie is dit?
A
Mussolini de minister president van Rusland
B
Stalin partijleider van de communisten
C
Goebbels minister van propaganda
D
Hitler tijdens de Eerste Wereldoorlog
Slide 23 - Quiz
20. Aanpassing aan het totalitair regime Welk begrip?
A
Holomoder
B
Collectivisatie
C
Gelijkschakeling
D
Censuur
Slide 24 - Quiz
21. De aanleiding van de Tweede Wereldoorlog in Europa was de:
A
Anschluss
B
bezetting Sudetenland
C
aanval op Tsjechië
D
aanval op Polen
Slide 25 - Quiz
22. De Tweede Wereldoorlog duurde van:
A
1940 - 1945
B
1939 - 1944
C
1914 - 1918
D
1939 - 1945
Slide 26 - Quiz
23. Wat maakt de Sovjet-Unie tot een bondgenoot in de Tweede Wereldoorlog?
A
Operatie Barbarossa
B
De Russische Revolutie
C
De aanval op Pearl Harbor
D
Het niet-aanvalsverdrag van 1939
Slide 27 - Quiz
24. Bestudeer de afbeelding. Welk begrip past hierbij?