BOL lezen les 2

Vervolg lezen......
  1. een terugblik...
  2. feit of mening ?
  3. standpunt en argument
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Vervolg lezen......
  1. een terugblik...
  2. feit of mening ?
  3. standpunt en argument

Slide 1 - Diapositive

een tekst

Slide 2 - Carte mentale

Inleiding
slot
anekdote
conclusie
aanleiding
samenvatting
vraagstelling

Slide 3 - Question de remorquage

Inleiding
slot
anekdote
conclusie
aanleiding
samenvatting
vraagstelling

Slide 4 - Question de remorquage

We hebben bij lezen dus te maken met..



  • Tekstsoort
  • Tekstdoel
  • onderwerp
  • hoofdgedachte

Slide 5 - Diapositive

Als kritische lezer is het ook belangrijk dat je het verschil ziet tussen een feit en een mening

Slide 6 - Diapositive

mening
feit
standpunt
objectief
subjctief
stellingname
kun je over discussiëren
kun je controleren

Slide 7 - Question de remorquage

Het is rotweer
A
feit
B
mening

Slide 8 - Quiz

En dan hebben we ook nog argumenten

Slide 9 - Diapositive

Daarmee onderbouw je een standpunt
ofwel...

je geeft een reden  waarom je iets vindt

Slide 10 - Diapositive

In welke zin staat een argument?
A
In de herfst vallen veel bladeren van de bomen
B
Ik houd van de herfst
C
al dat blad is gevaarlijk, want je glijdt zo uit!
D
In de herfst gaan wij graag naar het bos.

Slide 11 - Quiz

Lees onderstaande alinea uit een examentekst 3F
Socioloog Martijn Lampert: 'De invoering van schooluniformen kan een stap vooruit zijn. Dan ontleen je je identiteit niet aan merkkleding, maar ben je wat je presteert. We zien dat jongeren die een bijbaantje hebben bij Albert Heijn of McDonald's, en daar een uniform moeten dragen, de hun opgelegde normen erg waarderen. Daar maken ze ook pas kennis met waarden als punctualiteit en teamspirit. Dat is toch een aanfluiting voor onze samenleving?'

Slide 12 - Diapositive

In de alinea zegt Lampert: 'Dat is toch een aanfluiting voor onze samenleving?'
Dit is ....

A
een feit
B
een mening
C
een argument

Slide 13 - Quiz

een argument
  • herken je vaak aan woorden als: want, omdat, immers.
  • geeft antwoord op de vraag: waarom vindt iemand iets?  
  • gebruik je om een ander van jouw mening te overtuigen.


EEN STANDPUNT VRAAGT OM ARGUMENTEN

Slide 14 - Diapositive

Tot slot:
Herken je het standpunt in een tekst?

Slide 15 - Diapositive

Wat is het standpunt?
Schaalvergroting of schaalverkleining? Waar is de zorg bij gebaat? Ofwel: waar is de zorgvrager het meest bij gebaat? Het lijkt mij duidelijk dat in kleine woonzorggemeenschappen betere en gerichtere zorg geleverd kan worden dan binnen grote zorginstellingen met veel meer cliënten op één afdeling.


Slide 16 - Diapositive

Juist: mijn standpunt

ofwel mijn mening , opinie, opvatting, stellingname, zienszijze
herken je aan:
  • ik vind....
  • Volgens mij.....
  • Wat mij betreft......
  • Het lijkt mij duidelijk dat....
  • enz. 

Slide 17 - Diapositive

even checken...

Slide 18 - Diapositive

De BOL-opleiding verpleegkunde duurt vier jaar.
A
feit
B
mening

Slide 19 - Quiz

Ik vind vier jaar wel lang voor een mbo-opleiding.
A
feit
B
mening

Slide 20 - Quiz

Een BOL-opleiding verpleegkunde moet in drie jaar afgerond worden.
A
standpunt
B
argument

Slide 21 - Quiz

Wat zou een argument bij dit standpunt kunnen zijn?

Slide 22 - Diapositive

Tot slot nog even het verschil tussen een standpunt en een stelling
In een stelling wordt een uitspraak of bewering over een onderwerp gedaan.  
Een stelling is altijd stellig geformuleerd.
Bijvoorbeeld: roken rondom scholen moet verboden worden.

Met een standpunt geef je je mening over die stelling.
Bijvoorbeeeld: ik vind het een goed idee als roken rondom scholen verboden wordt.

Slide 23 - Diapositive

Maak van onderstaande mening een stellige stelling:
Als het aan mij ligt, worden er geen proeven meer op dieren uitgevoerd.

Slide 24 - Question ouverte

Herken je nu beter het verschil tussen stelling, standpunt en argument, feiten en meningen?
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quiz