Herhaling: mix tegenwoordige - verleden tijd

• Nederlands
• Secundair onderwijs

Herhaling: mix tegenwoordige - verleden tijd

Sleep de werkwoorden naar de juiste tijd.

tegenwoordige tijd

verleden tijd

zitten

knipte

belde

kijken

praatte

sleep de werkwoorden naar de juiste tijd.

tegenwoordige tijd

verleden tijd

praatten

rusten

De tegenwoordige tijd

Ik speel (stam)

jij speelT (stam + T)

Hij speelT (stam + T)

Wij spelen 

Jullie spelen

Zij spelen 

Bie........ deze garage voldoende ruimte voor twee auto's?

1. Bied
2. Biet
3. Biedt

Als het donker wor......, liften we liever niet.

1. Wort
2. Wordt
3. Word

Beantwoor... hij zijn mails altijd zo laat?

1. Beantwoord
2. Beantwoort
3. Beantwoordt

Wor.. eens volwassen!

1. Wort
2. Word

Je beteken... alles voor haar.
(tegenwoordige tijd)

1. betekend
2. betekende
3. betekent
4. betekendt

Tegenwoordige tijd

1. hij bediend
2. hij bedient
3. hij bediendt

Vervoeg in de tegenwoordige tijd.

1. vind
2. vint
3. vindt
4. vond

Vervoeg in de tegenwoordige tijd.

1. gebruikt
2. gebruikd
3. gebruikte
4. gebruiken

Bie........ je garage voldoende ruimte voor twee auto's?

1. Bied
2. Biet
3. Biedt

Beantwoor... hij de post altijd zo laat?

1. Beantwoord
2. Beantwoort
3. Beantwoordt

Je wen.......... je het best tot de personeelsdienst met die vraag.

1. Went
2. Wendt
3. Wend

_________(branden) het vuur nog steeds?

1. Brand
2. Brandt

Het land bie_ je meer dan zon, zee en strand.

1. Bied
2. Biet
3. Biedt

De onvoltooid verleden tijd

Zet het antwoord in de verleden tijd.
"Die outfits (kosten) meer dan 100 euro!

schrijf in de verleden tijd:
Vroeger ....... mama mijn boeken.
(kaften)

schrijf in de verleden tijd:
Hij ..... de wedstrijd.
(verliezen)

Het hondje (kwispelen) toen het zijn baasje zag.

Tip

Verleden tijd

verliezen

Abdul ...................... tijdens het dammen.

Salwa ........................ op de speelplaats.

(spelen)

Chaymae .................... (werken) hard tijdens de spellingles. 

Voltooid verleden tijd 

Hebben/zijn/ worden + voltooid deelwoord

          (ge-, be-, ver-...   +   stam -D )

                                                               -T

==> Verlengen "Ik hoorde" -> "Ik heb gehoorD"

Ik ben in 2017 verhuis...naar Brussel.

1. verhuisd
2. verhuist
3. verhuisdt

Heeft hij het filmpje op Youtube geplaats...?

1. geplaatsd
2. geplaatst
3. gesplaatsdt

Het is onbegrijpelijk hoe zo'n ongeluk is gebeur...?

1. gebeurt
2. gebeurdt
3. gebeurd