Verwijswoorden

Signaalwoorden en verwijswoorden
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Signaalwoorden en verwijswoorden

Slide 1 - Diapositive

Noem zoveel mogelijk signaalwoorden

Slide 2 - Carte mentale

Signaalwoorden:
De boodschappen zijn op....... ik loop even naar de supermarkt
A
daardoor
B
dus
C
omdat
D
bijvoorbeeld

Slide 3 - Quiz

Ik denk dat ik te laat kom......ik nu niet vertrek
A
als
B
kortom
C
waarom
D
vroeger

Slide 4 - Quiz

Oorzaak - gevolg
Tijdaangevend
Samenvatting
Tegenstelling
Vergelijking
Doordat
Straks
Kortom
Enerzijds ...anderzijds
Zoals

Slide 5 - Question de remorquage

Verwijswoorden
Een verwijswoord verwijst naar een woord of woordgroep ergens anders in de tekst.

Verwijswoorden zorgen ervoor dat je woorden of woordgroepen niet steeds hoeft te herhalen.

Slide 6 - Diapositive

Verwijswoorden

Slide 7 - Carte mentale

De jongen liep door een steegje, daar kreeg....... het benauwd
A
zij
B
hem
C
hij
D
haar

Slide 8 - Quiz

De dame stapte net op de tijd de trein in! Maar .... niet door dat ..... haar jas tussen de deur kreeg
A
ze + haar
B
ze + ze
C
ze + het
D
haar + ze

Slide 9 - Quiz

Het kindje liep zo snel dat ..... struikelde over het speelgoed
A
hij
B
zij
C
het

Slide 10 - Quiz

mannelijk / vrouwelijk / onzijdig
De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk.
Naar de-woorden kun je verwijzen met zij/ze, hij, haar, hem, zijn, deze of die.

Alle het-woorden zijn onzijdig.
Naar het-woorden kun je verwijzen met het, zijn, dit of dat.

Slide 11 - Diapositive