Quiz toetsweek mei - 2h (signaalwoorden)

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Ben jij goed voorbereid voor de toetsweek Nederlands?

Welke signaalwoorden ken je?

 Op welk tekstverband wijzen de   

 signaalwoorden maar, toch en echter?

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden
4. conclusie

 Op welk tekstverband wijzen de   

 signaalwoorden want en omdat?

1. opsomming
2. conclusie
3. tegenstelling
4. reden

 Op welk tekstverband wijzen de  

 signaalwoorden daardoor en zodat?

1. oorzaak-gevolg
2. opsomming
3. conclusie
4. tegenstelling

 Om welk tekstverband gaat het hier?

 Ik kreeg een hapje en een drankje. 

1. reden
2. opsomming
3. oorzaak-gevolg
4. tegenstelling

 In welke zin wijzen de signaalwoorden  

 op een volgorde in tijd?

1. Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
2. Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
3. Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
4. Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?

1. ze - aan
2. aan - met
3. toen - haal
4. eerst - toen

  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?

1. tijdsvolgorde
2. opsommend
3. redengevend
4. concluderend

 Opdracht 2: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

 Welk rood signaalwoord in de tekst wijst op een tegenstelling?

  Op welk tekstverband wijst het signaalwoord omdat?

 Opdracht 3

 Welk signaalwoord hoort op 

  het laatste stippellijntje?

  Op welk tekstverband wijst

  het signaalwoord dus?

1. opsommend
2. uitleggend
3. concluderend
4. voorwaardelijk

 Opdracht 4

Signaalwoord

Geen signaalwoord

 

   ook

   aan

  word

   zo

  door

  slecht

Uitleggend tekstverband

Opsommend tekstverband

Voorwaardelijk tekstverband

 zowel... als

  bijvoorbeeld

    zo

     als

 Opdracht 5

 Welk signaalwoord dat wijst op 

 het tekstverband oorzaak-gevolg 

 staat in zowel zin 4 als 7?

“Wanneer het volle maan is  

 en de maan het  dichtst bij  

 de aarde staat ...” Van welk  

 tekstverband is hier sprake? 

1. tijdsvolgorde
2. opsommend
3. oorzaak-gevolg
4. voorwaardelijk

Opsommend tekstverband

Tegenstellend

tekstverband

Uitleggend tekstverband

niet alleen ... maar ook

bijvoorbeeld

daar staat tegenover

Maar

Ook

bovendien

daarentegen

Integendeel

Zoals

Ik ga voor de ...

1. 5,5
2. 6,0
3. 7,5
4. 10!!!

Vergelijkend tekstverband

1. net als
2. kortom
3. als
4. waarmee

Samenvattend tekstverband

1. hierdoor
2. concluderend
3. om
4. kortom

Uitleggend tekstverband

1. zoals
2. samenvattend
3. met andere woorden
4. tenzij

Tekstverband middel-doel

1. zoals
2. om
3. zo
4. omdat

Tegenstellend tekstverband

1. al met al
2. daar staat tegenover
3. zoals
4. waardoor

Noteer de drie signaalwoorden die worden genoemd in deze tekst in je schrift.

Noteer de tekstverbanden achter de signaalwoorden.

Noteer de delen van de twee opsommingen.