2M week 5 les één

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Lesson plan 
Measuring your knowledge
Grammar E

Slide 2 - Diapositive

What did we do last class?

Slide 3 - Carte mentale




Well done!
Well done! We discussed the stones

Slide 4 - Diapositive

Homework
I received a lot of videos, good job!
I will look at them this week.

Ik e-mail mentoren vandaag over missend huiswerk. 

Slide 5 - Diapositive

LET OP!
Vanaf deze periode staan er drie online lessen ingepland voor Engels. 
De eerste twee online lessen gaan we gebruiken voor lessen en informatie. Hier moet je bij aanwezig zijn.
De derde les van de week wordt een vragenuur. Hij zal ook al 'vragenuur English 2M' in de agenda komen te staan. Hierop log je alleen in wanneer je vragen hebt.

Slide 6 - Diapositive

Today's topic:
Adjectives
--> Bijvoeglijke naamwoorden

First, let's get into your knowledge. 

Slide 7 - Diapositive

Woordvolgorde. Hoe zat dat ook alweer? Zet op de goede volgorde:
wanneer - waar - wie - wat - doet

Slide 8 - Question ouverte

Wie doet wat waar wanneer
He watched a film on television at home last weekend.

He = wie
watched = doet
a film = wat
at home = waar
last weekend = wanneer

Slide 9 - Diapositive

Another example
She was walking a couple of rounds in the park yesterday.

She = wie
was walking = doet
a couple of rounds = wat
in the park = waar
yesterday = wanneer

Slide 10 - Diapositive

What is the adjective in this sentence?

His curly hair was cut off yesterday!

Slide 11 - Question ouverte

Adjectives
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord (ZN) in de zin. Een ZN is altijd een mens, dier, of ding.

In de zin komt het bijvoeglijk naamwoord dan altijd vóór het ZN.
Voorbeeld: The tall girl was running in the basketball court.

Er kunnen ook 2 bijvoeglijke naamwoorden in een zin staan:
Voorbeeld: The tall girl was running in the new basketball court. 

Slide 12 - Diapositive

Adjectives
Soms zegt het bijvoeglijk naamwoord ook iets over het onderwerp in de zin.
Voorbeeld: He is wonderful at what he does.
He = onderwerp, wonderful zegt iets over hem.

Het gaat hierbij om de woorden to be, look, appear en seem.

Slide 13 - Diapositive

Een ‘adjective’ zegt iets over een .......?

Slide 14 - Question ouverte

What is the adjective in this sentence?

She has beautiful, brown eyes.
A
beautiful
B
she
C
brown
D
eyes

Slide 15 - Quiz

Where should the adjective 'fun' be?

They wear dresses to those parties.


A
Tussen they en wear
B
Tussen wear en dresses
C
Tussen dresses en to
D
Tussen those en parties

Slide 16 - Quiz

Which adjective fits in the sentence?

The ......... trees in the forest are green.
A
funny
B
terrible
C
tall
D
lazy

Slide 17 - Quiz

Put the adjective 'exciting' in the sentence:
We had just watched a soccer game

Slide 18 - Question ouverte

Put the adjective 'happy' on the right position in the sentence.
The dog ran to catch the ball.

Slide 19 - Question ouverte

Put the adjective 'stinky' on the right position in the sentence.
Skunks can spread smells.

Slide 20 - Question ouverte

Put the adjective 'fun' in the sentence:

I followed a mathematics class

Slide 21 - Question ouverte

Put the adjective 'red' in the sentence:

My dad bought a car

Slide 22 - Question ouverte

So, what did you learn about
adjectives today?

Slide 23 - Carte mentale

Tekst

Slide 24 - Diapositive