H6-BBL-NOVA

Waarom zie je alles om je heen goed als de zon schijnt?
A
Alle voorwerpen om je heen stralen dan licht uit.
B
Alle voorwerpen nemen het licht van de zon op.
C
Alle voorwerpen weerkaatsen het licht van de zon.
D
Alle voorwerpen krijgen kleur door de ultraviolette straling van de zon.
1 / 20
suivant
Slide 1: Quiz
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Waarom zie je alles om je heen goed als de zon schijnt?
A
Alle voorwerpen om je heen stralen dan licht uit.
B
Alle voorwerpen nemen het licht van de zon op.
C
Alle voorwerpen weerkaatsen het licht van de zon.
D
Alle voorwerpen krijgen kleur door de ultraviolette straling van de zon.

Slide 1 - Quiz

De afstandsbediening van de tv
werkt met ultraviolette straling.
A
waar
B
onwaar

Slide 2 - Quiz

Drie lampen stralen licht op het scherm.
Eén lamp geeft groen licht, één geeft rood licht en één geeft blauw licht.
Welke kleur heeft het scherm op de plaats,
waar alle drie de lampen tegelijk op schijnen?

A
blauw
B
geel
C
roze
D
wit

Slide 3 - Quiz

De schaduw van een voorwerp waar licht van een schemerlamp op valt,
is altijd groter dan het voorwerp zelf.
A
waar
B
onwaar

Slide 4 - Quiz

Belinda heeft een gele trui aan.
Ze staat in het licht van een witte lamp.
Waarom zie je de kleur van de trui van Belinda geel?

A
Alle kleuren worden weerkaatst, behalve de gele kleur.
B
Alleen de gele kleur wordt weerkaatst, de andere kleuren niet.
C
Alle kleuren worden weggehaald door het witte licht, behalve de gele.

Slide 5 - Quiz

De warmtestraling van de zon
noem je ultraviolette straling.
A
waar
B
onwaar

Slide 6 - Quiz

Nienke schijnt met een zaklamp op een plant. Op de muur ziet Nienke de schaduw van de plant. Ze blijft op de plant schijnen en loopt een paar passen naar de plant toe.
Wat gebeurt er met de schaduw van de plant op de muur?
A
De schaduw wordt kleiner.
B
De schaduw wordt groter.
C
De schaduw blijft hetzelfde.

Slide 7 - Quiz

Een voorwerp kan maar
één schaduw hebben.
A
waar
B
onwaar

Slide 8 - Quiz

Voor een spiegel staat een pop.
De rechterarm van de pop wijst omhoog.
Hoe ziet het spiegelbeeld van de pop eruit?

A
In de spiegel wijst de linkerarm van de pop omhoog.
B
In de spiegel wijst de rechterarm van de pop omhoog.
C
In de spiegel wijst de linkerarm van de pop omlaag.
D
In de spiegel wijst de rechterarm van de pop omlaag.

Slide 9 - Quiz

Infrarode straling ligt
voorbij het violet licht in het spectrum.
A
waar
B
onwaar

Slide 10 - Quiz

Bij jouw thuis staat de tv aan.
Met de afstandsbediening zet je de tv harder.
Als je de afstandsbediening op de witte muur richt,
kun je de tv ook weer zachter zetten.
Welk conclusie kun je hieruit trekken?

A
De ir-straling wordt door de witte muur weerkaatst.
B
De ir-straling wordt door de witte muur doorgelaten.
C
De ir-straling wordt door de witte muur opgenomen.

Slide 11 - Quiz

Welke lichtbron
maakt een lichtbundel?
A
bureaulamp
B
lantaarnpaal
C
theelicht
D
vuurtoren

Slide 12 - Quiz

Waarvan word je bruin?
A
van infrarode straling
B
van licht
C
van ultraviolette straling

Slide 13 - Quiz

Lichtbronnen kun je zien,
omdat ze licht uitstralen.
A
waar
B
onwaar

Slide 14 - Quiz

Hoe heet een driehoekig stuk glas waar je zonlicht mee kunt splitsen?
A
spiegel
B
geodriehoek
C
spectrum
D
prisma

Slide 15 - Quiz

Van te veel ir-straling
kun je huidkanker krijgen.
A
waar
B
onwaar

Slide 16 - Quiz

Welke kleuren uit het witte licht worden door een blauwe trui opgenomen?
A
alle kleuren die op haar trui vallen
B
alleen de blauwe kleur
C
alle andere kleuren behalve de blauwe kleur

Slide 17 - Quiz

Hoe noem je alle kleuren samen,
die in het licht van een lamp zitten.
A
een spectrum
B
een regenboog
C
wit licht
D
infrarood licht

Slide 18 - Quiz

Het licht van een halogeenlamp
is een zuivere kleur.
A
waar
B
onwaar

Slide 19 - Quiz

Wat is het belangrijkste verschil tussen de spiegelwereld
en de echte wereld?
A
boven en onder zijn omgewisseld
B
boven en onder en links en rechts zijn omgewisseld
C
in de spiegelwereld zie je geen diepte
D
links en rechts zijn omgewisseld

Slide 20 - Quiz