Woordenschat H2

Hoe was het weekend? 
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Hoe was het weekend? 

Slide 1 - Diapositive

Vandaag: 
-30 minuten lezen
-Instructie woordenschat H2
-Woordenschat H2
-Instructie Taalverzorging H2

Slide 2 - Diapositive

30 minuten lezen 
timer
30:00

Slide 3 - Diapositive

Wat heb je net gelezen? 
-Wie is de hoofdpersoon?
-Waar gaat je boek over? 
-Wat vind je leuk aan het boek? 
-Waarom zou je dit boek iemand aanraden? 

Slide 4 - Diapositive

Woordenschat H2
Vandaag leren wij hoe je de betekenis van een onbekend woord uit een tekst haalt. 

Voorbeeld: 
Over de beroemde zanger wordt een glossy gemaakt. Dat is een tijdschrift met glimmende pagina's en veel foto's. 

Slide 5 - Diapositive

Zo zoek je de betekenis: 
  • Zoek de betekenis tussen haakjes of tussen komma's in dezelfde zin.  Voorbeeld: Marleen werd een vedette, een beroemd persoon, door het winnen van de medaille. 
  • De betekenis staat in de volgende zin. Bijvoorbeeld: Alle acteurs gingen naar de première. Acteurs zijn vaak aanwezig als een film voor de eerste kee vertoond wordt. 
  • De betekenis staat in de vorige zin. Bijvoorbeeld: De jonge voetballer laat zijn zaken regelen voor iemand anders. Deze manager werkt ook voor andere voetballers. 

Slide 6 - Diapositive

Oefenen
1. Iedere nieuwe leerling heeft een vaste begeleider. Zo'n coach helpt je met schoolzaken. 
2.De nieuwe hype is dat jongens rokken gaan dragen. Zoiets nieuws wat sterk de aandacht trekt is meestal tijdelijk. 
3.Je moet de theorie letterlijk, precies zoals het er staat, overschrijven. 
timer
3:00

Slide 7 - Diapositive

circa =
A
ongeveer
B
aanwezig

Slide 8 - Quiz

coach =
A
iets nieuws dat tijdelijk de aandacht trekt
B
vaste begeleider

Slide 9 - Quiz

voorkomen =
A
zorgen dat iets niet gebeurt
B
pas gebeurd

Slide 10 - Quiz

voltooien=
A
afmaken
B
het tijdperk

Slide 11 - Quiz

salaris =
A
beloning
B
recent

Slide 12 - Quiz

permanent =
A
aanwezig
B
steeds, voor altijd

Slide 13 - Quiz

sinds =
A
vanaf het tijdstip van
B
recent

Slide 14 - Quiz

de oprichting =
A
de opening, het begin
B
steeds, voor altijd

Slide 15 - Quiz

de hype =
A
iets nieuws dat tijdelijk de aandacht trekt
B
gegokt

Slide 16 - Quiz

de vandalen =
A
geëvacueerd
B
de vernielers

Slide 17 - Quiz

recent
A
present
B
pas gebeurd

Slide 18 - Quiz

Wat is goed?
A
aanstellerij
B
aanstelerij

Slide 19 - Quiz

Wat is goed?
A
seizoen
B
sijzoen

Slide 20 - Quiz

Wat is goed?
A
eindelijk
B
eindellijk

Slide 21 - Quiz

Wat is goed?
A
drijven
B
drijfen

Slide 22 - Quiz

Wat is goed?
A
feit
B
fijt

Slide 23 - Quiz

Wat is goed?
A
schadellijk
B
schadelijk

Slide 24 - Quiz

huis
A
het
B
de

Slide 25 - Quiz

meisje
A
de
B
het

Slide 26 - Quiz

balkon
A
het
B
de

Slide 27 - Quiz

het huis
A
dit, dat huis
B
deze, die huis

Slide 28 - Quiz

het meisje
A
dit, dat meisje
B
die, deze meisje

Slide 29 - Quiz

het balkon
A
die, deze balkon
B
dit, dat balkon

Slide 30 - Quiz

Ik loop.
A
Ik liep.
B
Ik loopte.

Slide 31 - Quiz

Ik vraag.
A
Ik vroeg.
B
Ik vraagte.

Slide 32 - Quiz

Ik loop op straat.
Persoonsvorm =
A
Ik
B
loop
C
op
D
straat

Slide 33 - Quiz

Ik bak een ei.
Persoonsvorm =
A
Ik
B
bak
C
een
D
ei

Slide 34 - Quiz

Jimmy en Tim schrijven een boek.
Persoonsvorm =
A
Jimmy en Tim
B
schrijven
C
een
D
boek

Slide 35 - Quiz

Hoe heet die film ook alweer die present/ recent is uitgekomen?
A
present
B
recent

Slide 36 - Quiz

Elk jaar is er wel weer een nieuwe circa/ hype volgens mijn pa.
A
circa
B
hype

Slide 37 - Quiz

De periode/permanent tot aan de herfstvakantie is voorbijgevlogen.
A
periode
B
permanent

Slide 38 - Quiz

Vlak voor een toets heb ik een beetje last van vandalen/ zenuwen.
A
vandalen
B
zenuwen

Slide 39 - Quiz

De schade van het fietsenhok is geschat/voltooid op duizend euro.
A
geschat
B
voltooid

Slide 40 - Quiz

Jimmy en Tim schrijven een boek.
Onderwerp =
A
Jimmy en Tim
B
schrijven
C
een
D
boek

Slide 41 - Quiz

Persoonsvorm
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.  

Slide 42 - Diapositive

Tijdsproef
Ik loop op straat. (tegenwoordige tijd)
Ik liep op straat. (verleden tijd)

pv = loop

Slide 43 - Diapositive

Aan de slag
Woordenschat H2

Klaar? Taalverzorging H2 - de persoonsvorm

Slide 44 - Diapositive