3v Formuleren H2 les 1

Opstarten!!!!
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Opstarten!!!!

Slide 1 - Diapositive

Toets geschiedenis het 6e/7e uur...
Komt goed!
Komt niet goed!
Hebben we toets?!

Slide 2 - Sondage

Beschrijf afgelopen weekend in maximaal 3 woorden / emoji's.

Slide 3 - Carte mentale

Programma
Toets Nederlands

Bespreken startopdracht Formuleren H2

Uitleg Fouten met verwijswoorden (quiz)

In groepjes de opdrachten maken (10/15 min)

Samen afronden

Slide 4 - Diapositive

Twee toetsmomenten 1 cijfer
SO 1:  Grammatica en Spelling H1 vr 29 januari

  • Grammatica H1: samentrekking en tussenwerpsel
  • Spelling: trema, apostrof, accenttekens en cedille

SO 2: Grammatica H2 vr 5 feb
  • Verwijswoorden
  • Woordsoorten van wie, die en dat



Slide 5 - Diapositive

Twee toetsmomenten 1 cijfer
Onderdelen apart voorbereiden
Korte toetsen +/- 10 min
via Nieuw Nederlands Online

Slide 6 - Diapositive

Bespreken startopdracht Formuleren H2

Slide 7 - Diapositive

Leg uit wat er fout is aan het verwijswoord

Kent Miriam alle studenten waarmee ze straks dat onderzoek moeten doen?

Slide 8 - Question ouverte

Verwijswoorden
Naar mensen verwijs je met voorzetsel + wie
Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar + voorzetsel

Kent Miriam alle studenten waarmee ze straks dat onderzoek moeten doen?
Kent Miriam alle studenten met wie ze straks dat onderzoek moeten doen?

Slide 9 - Diapositive

Leg uit wat er fout is aan het verwijswoord

Als je mijn broers tegenkomt, wil je hen dan zeggen dat we om zes uur eten?

Slide 10 - Question ouverte

hen of hun?
Je gebruikt hen bij lijdend voorwerp of na een voorzetsel
Je gebruikt hun als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel en bezittelijk voornaamwoord

Als je mijn broers tegenkomt, wil je hen dan zeggen dat we om zes uur eten?
Als je mijn broers tegenkomt, wil je hun dan zeggen dat we om zes uur eten?

Slide 11 - Diapositive

Leg uit wat er fout is aan het verwijswoord

De salto mortale is het gevaarlijkste dat een acrobaat in het circus kan doen.

Slide 12 - Question ouverte

Wat of dat?
Het verwijswoord wat gebruik je om te verwijzen naar dat en datgene, naar een onbepaald voornaamwoord naar een overtreffende trap of naar een hele zin. 

De salto mortale is het gevaarlijkste dat een acrobaat in het circus kan doen. 
De salto mortale is het gevaarlijkste wat een acrobaat in het circus kan doen. 

Slide 13 - Diapositive

Uitleg verwijswoorden
Je leert fouten met verwijswoorden herkennen en verbeteren.

Slide 14 - Diapositive

Uitleg verwijswoorden
Soms hangt de keuze van het verwijswoord af van het woordgeslacht van het woord waar je naar wilt verwijzen. 

(grammatica zinsdelen H2)

Slide 15 - Diapositive

Mannelijk
Vrouwelijk
boekenkast
golfclub
onderneming
operatie
ouderraad
plechtigheid
specialiteit
stoornis
videotheek
vissersboot
wetenschap
ziekte

Slide 16 - Question de remorquage

Woordgeslacht
Of een woord mannelijk of vrouwelijk is vind je in het woordenboek en kun je soms zien aan de achtervoegsels.

Slide 17 - Diapositive

Is deze zin goed of fout?

Een avontuur die je zelf niet mee wilt maken, is het avontuur van Frodo in Lord of the rings.
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quiz

Is deze zin goed of fout?

gisteren, tijdens de toets, zat ik aan een tafel die piepte bij elke beweging.
A
goed
B
fout

Slide 19 - Quiz

verwijswoorden dit, dat, deze die
naar het-woorden verwijs je met dit en dat
naar de-woorden verwijs je met deze en die.

 

Slide 20 - Diapositive

Ik heb mijn schrift aan hun/hen uitgeleend, dan kunnen ze mijn antwoordjes overschrijven.
A
hun
B
hen

Slide 21 - Quiz

Ik heb mijn schrift aan hun/hen uitgeleend, dan kunnen ze mijn antwoordjes overschrijven.
A
hun
B
hen

Slide 22 - Quiz

Ik heb hun/hen mijn schrift uitgeleend, dan kunnen ze mijn antwoordjes overschrijven.
A
hen
B
hun

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Diapositive

Toen dit bedrijf een flinke winst had gemaakt, gaf het een bonus aan zijn/haar werknemers.
A
zijn
B
haar

Slide 25 - Quiz

Het kindje gooide haar/zijn barbiepoppen op de grond.
A
haar
B
zijn

Slide 26 - Quiz

het-woorden
Naar het-woorden verwijs je met het of zijn.

Slide 27 - Diapositive

Aan de slag
Ik zet jullie zo in willkeurige groepjes en jullie gaan samen aan de slag met opdracht 2, 3, 4 en 5 van Formuleren H2 via Nieuw Nederlands online. 

Werk samen, maar iedereen vult eigen antwoorden in. 

Ik kom af en toe langs. 

Tijd 10/15 minuten. 

Daarna sluiten we gezamenlijk af. 

Slide 28 - Diapositive

Wat heb ik geleerd?

Slide 29 - Carte mentale

Succes met geschiedenis!
hw: afmaken Formuleren H2 opdracht 2, 3 en 4 via NN-online.

Slide 30 - Diapositive