Herhaling

Welke twee vormen van CVA ken jij ?
A
Herseninfarkt, Hersenbloeding
B
Hartinfarkt, Hartbloeding
1 / 34
suivant
Slide 1: Quiz
Zorg en WelzijnMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welke twee vormen van CVA ken jij ?
A
Herseninfarkt, Hersenbloeding
B
Hartinfarkt, Hartbloeding

Slide 1 - Quiz

Wat zijn de risicofactoren voor het krijgen van een CVA?
A
Roken, water drinken, Te veel zout consumeren, Hoge bloeddruk,
B
Hogebloeddruk, Stres, spanning, alcohol en roken

Slide 2 - Quiz

CVA
A
Cerebrovascular Accident
B
Cardiovascular Accident

Slide 3 - Quiz

Symptomen CVA?
A
Pijn aan je oren
B
gedeeltelijke blindheid, oftewel Hemianopsie
C
problemen met slikken
D
Spierpijn

Slide 4 - Quiz

A CVA can be treated with this type of medication

A
Thrombolytic
B
Embolytic
C
Diuretic
D
Cephalosporin

Slide 5 - Quiz

A TIA is more serious than a CVA
A
True
B
False

Slide 6 - Quiz

Welk symptoom kan wijzen op een CVA?

A
Dubbelzien
B
halfzijdige blindheid
C
Naar 1 kant vallen
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 7 - Quiz

Wat zijn de belangrijkste oorzaken van een CVA

A
Hoge bloeddruk, alcohol- en medicijngebruik
B
Lage bloeddruk, roken en overgewicht
C
Hoge bloeddruk en roken
D
Hoge bloeddruk, alcoholgebruik en overgewicht

Slide 8 - Quiz

Wat zijn de oorzaken van parkinson
A
Dopaminetekort
B
Dopaminetekort
C
Door tekort aan hyperxaan

Slide 9 - Quiz

Wat is een risicofactor van Parkinson?
A
Ouder dan 40 jaar
B
Ouder dan 60 jaar
C
Ouder dan 50 jaar
D
Ouder dan 70 jaar

Slide 10 - Quiz

Parkinson is progressief, dit betekent dat
A
Genezing gelukkig mogelijk is
B
De ziekte schade hersteld kan worden
C
De ziekte blijft verergeren
D
De ziekte heel snel tot de dood zal lijden

Slide 11 - Quiz

Welke medicijnen worden gebruikt bij parkinson?
A
Apomorfine. en Dopamineagonisten
B
Amantadine. en Parasympaticolytica.
C
Paracetamol, aspirine
D
MAO-B-remmers

Slide 12 - Quiz

Parkinson en parkinsonisme zijn het zelfde.
A
True
B
False

Slide 13 - Quiz

Bij wie komt Parkinson het vaakst voor?
A
Mannen en vrouwen
B
Vrouwen
C
Mannen

Slide 14 - Quiz

Hoeveel mensen overlijden aan Parkinson in 2019?
A
1.500 mensen
B
20.000 mensen
C
200 mensen
D
1.919 mensen

Slide 15 - Quiz

Hoeveel fases heeft de ziekte van Parkinson?
A
6
B
3
C
5
D
8

Slide 16 - Quiz

Eerste zichtbare verschijnselen van de ziekte van Parkinson zijn
A
Trillen
B
Stijve armen
C
Moeilijk praten
D
Stijve benen

Slide 17 - Quiz

Een bekent symptoom bij Parkinson is freezing, dit is
A
Snel koud hebben
B
Beven
C
Hypothermie
D
Tijdens lopen stijf blijven staan

Slide 18 - Quiz

Welke complicaties kunnen als gevolg van Parkinson onstaan?
A
Epilepsie
B
Dementie
C
Depressie
D
Beroerte

Slide 19 - Quiz

Can animals get diabetes?
A
yes
B
no

Slide 20 - Quiz

In Type I diabetes
A
pancreas cannot make insulin
B
pancreas cannot accept insulin
C
liver does not make glucagon
D
liver cannot convert glycogen

Slide 21 - Quiz


A

Slide 22 - Quiz

What is diabetes
A
elevated levels of glucose in the blood and urine
B
Chronic condition affecting the head
C
Condition in which blood sugar is sweet
D
A form of hypertension

Slide 23 - Quiz

Can a stroke be caused by diabetes?
A
yes
B
no

Slide 24 - Quiz

Symptoms of COPD are?
A
Shortness of Breath
B
Chronic Cough
C
Chest tightness
D
All of the above

Slide 25 - Quiz

Typische symptomen van COPD zijn:
A
acute ademnood
B
acute ademnood na licht inspanning
C
zwaarlijvig worden
D
hartkloppingen

Slide 26 - Quiz

Wat is astma?
A
COPD
B
Longziekte
C
Chronische longziekte
D
Long ontsteking

Slide 27 - Quiz

Kan astma genezen worden?
A
Nee, met de juiste medicatie kan je de klachten verminderen
B
Ja, met de juiste medicatie kan je van astma afkomen
C
Ja, het gaat over net een griep
D
Nee, Astma is een ziekte waar je niks aan doen

Slide 28 - Quiz

Wat is astma??
A
Adem je moeilijk.
B
Zijn je luchtwegen altijd ontstoken.
C
Word je ziek.

Slide 29 - Quiz

Astma gaat weg door medicijnen
A
True
B
False

Slide 30 - Quiz

Wat zijn de kenmerken van astma
A
Kortademigheid
B
Kortademigheid en benauwdheid
C
Hoesten
D
Kortademigheid, benauwdheid, hoesten en piepende ademhaling

Slide 31 - Quiz

Wat is longfibrose?
A
tumor in de longen
B
verbindweefsel in longen
C
bloedstolsel in longen

Slide 32 - Quiz

Klachten bij longfibrose zijn :
A
Benauwdheid, hoesten en gewichtsverlies
B
Benauwdheid en hoesten
C
Hoesten en gewichtsverlies
D
Benauwdheid en kortademig

Slide 33 - Quiz

Tuberculose kan longfibrose veroorzaken
A
True
B
False

Slide 34 - Quiz