Word order and Present continuous/be going to+hele ww for the future

This is a good example of the present continuous...
A
I was walking.
B
He didn't sing.
C
They are talking.
D
I see you.
1 / 20
suivant
Slide 1: Quiz
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

This is a good example of the present continuous...
A
I was walking.
B
He didn't sing.
C
They are talking.
D
I see you.

Slide 1 - Quiz

Wat klopt?
A
Je maakt de present continuous met am/is/are+hele ww+ing
B
Je maakt de present continuous met is/was+hele ww+ing
C
Je maakt de present continuous met did/didn't

Slide 2 - Quiz

Wat klopt?
A
Je kunt de present continuous gebruiken om over de toekomst/future te praten
B
Je kunt de present continuous gebruiken om over het verleden te praten
C
Je kunt de present continuous gebruiken om te praten over iets dat NU bezig is

Slide 3 - Quiz

Je kan de present continuous gebruiken voor
A
de toekomst/future als je het hebt over vaststaande plannen met een duidelijk tijdstip
B
het verleden
C
de toekomst/future om aan te geven dat iets pas over een heel lange tijd zal gebeuren

Slide 4 - Quiz

Welke zinnen kloppen?
A
I am meeting my father at 6 this evening
B
We are moving to Hoorn.
C
We will watch Netflix next Saturday.
D
They're not flying to Disney land in June.

Slide 5 - Quiz

True or False?

My sister is leaving home on 21st February.
A
True
B
False

Slide 6 - Quiz

Welke uitspraken kloppen?
A
Ik gebruik am/is/are going to+hele ww om te praten over plannen in de toekomst waarvan het tijdstip niet vastligt
B
Ik gebruik am/is/are going to+hele ww om te praten over plannen in de toekomst waarvan het tijdstip al vastligt in mijn agenda
C
Ik gebruik am/is/are going to+hele ww om een voorspelling te doen gebaseerd op bewijs

Slide 7 - Quiz

Dit is een goede zin

They're going to play tennis.
A
Yes sure!
B
Nope, wrong!

Slide 8 - Quiz

Dit is een goede zin:

John is going to fly to Hong Kong next week.
A
Nope, wrong
B
Yes, absolutely

Slide 9 - Quiz

Welke zinnen kloppen?
A
I'm sending you a rose.
B
Look at the grey sky. It's going to snow.
C
They're going to spend a week in New York.
D
They're going to buy you a present next week.

Slide 10 - Quiz

Now let's talk about word order

Welke volgorde klopt in een normale zin?
A
onderwerp, lijdend voorwerp, werkwoord
B
onderwerp, werkwoord, lijdend voorwerp
C
werkwoord, onderwerp, lijdend voorwerp

Slide 11 - Quiz

Welke zin is NIET goed?
A
They won a prize yesterday.
B
Swimming I like.
C
I don't play volleyball.
D
Tina is a great singer.

Slide 12 - Quiz

Waar komen bijwoorden zoals often/sometimes/always/hardly/never/usually?
A
Direct voor het hoofdwerkwoord
B
Direct voor het hoofdwerkwoord, behalve als het hoofdwerkwoord een vorm van BE is
C
Helemaal achterin in de zin
D
Helemaal voorin de zin

Slide 13 - Quiz

Welke zin/zinnen klopt/kloppen?
A
We never go to the cinema.
B
Always we visit my grandmother.
C
Bob usually is late.
D
Ben goes sometimes skiing.

Slide 14 - Quiz

Welke zin klopt niet?
A
She never comes to my parties.
B
She usually likes my Instagram posts.
C
Benny plays hardly football.
D
They are never cool.

Slide 15 - Quiz

Welke 2 opties zijn tijdsbepalingen?
A
next week
B
in France
C
at school
D
in June

Slide 16 - Quiz

Welke 2 opties zijn plaatsbepalingen?
A
to bed
B
at six
C
at home
D
last year

Slide 17 - Quiz

Waar zet je tijdsbepalingen en plaatsbepalingen in een zin?
A
Achteraan
B
Midden
C
Vooraan

Slide 18 - Quiz

Wat komt eerst? Tijdsbepaling of plaatsbepaling?
A
plaatsbepaling
B
tijdsbepaling

Slide 19 - Quiz

Welke zinnen kloppen niet?
A
We're staying at home today.
B
He's going to move to Spain in August.
C
Ed Sheeran is giving a concert next month in London.
D
She walks every morning to school.

Slide 20 - Quiz