Voorbereiden pw h3

Le programme
  1. Bonjour
  2. Adjectif possesif
  3. Levend memory in de klas en thuis online oefenen met de woorden


1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Le programme
  1. Bonjour
  2. Adjectif possesif
  3. Levend memory in de klas en thuis online oefenen met de woorden


Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

bezittelijke voornaamwoorden
Nederlands

Slide 3 - Carte mentale

le frère

mon frère = mijn broer

ton frère = jouw broer

son frère = zijn/haar broer

Slide 4 - Diapositive

la soeur

ma soeur= mijn zus

ta soeur= jouw zus

sa soeur= zijn/haar zus

Slide 5 - Diapositive

les parents

mes parents= mijn ouders

tes parents= jouw ouders

ses parents= zijn/haar ouders

Slide 6 - Diapositive

L'adjectif possessif: bezittelijk vnw

Slide 7 - Diapositive

Voilà, (mijn) père.
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 8 - Quiz

(Jouw) famille (v) est grande!
A
tes
B
ton
C
ta

Slide 9 - Quiz

(Haar) frère est malade.
A
sa
B
son
C
ses

Slide 10 - Quiz

ATTENTION!
* mijn vriendin -> ma amie -> mon amie (klinkerbotsing)

* jouw school -> ta école -> ton école (klinkerbotsing)

* zijn / haar verhaal -> sa histoire -> son histoire (stomme 'h')

Slide 11 - Diapositive

(mijn) copine s'appelle Sarah.

Slide 12 - Question ouverte

(zijn) oncle est gentil.

Slide 13 - Question ouverte

(haar) oncle est gentil.

Slide 14 - Question ouverte

C'est (mijn) amie (v).
A
ma
B
mon
C
ta
D
ton

Slide 15 - Quiz

Het bezittelijk voornaamwoord

Mijn --> mon  ma  mes

jouw-->  ton  ta  tes

zijn/ haar-->  son  sa  ses


ons/onze--> notre  notre  nos

jullie/ uw-->  votre  votre  vos

hun -->  leur  leur  leurs

Slide 16 - Diapositive

welke is juist? (onze vader)
A
nos père
B
mes père
C
le père
D
notre père

Slide 17 - Quiz

leur, leurs = ...............
A
hun
B
zijn - haar
C
onze
D
jullie - uw

Slide 18 - Quiz

Kies uit:
Ce sont leurs/leur enfants, non?
A
leurs
B
leur

Slide 19 - Quiz

votre, vos = ............
A
ons - onze
B
zijn - haar
C
mijn
D
jullie - uw

Slide 20 - Quiz

Kies de juiste bezittelijke voornaamwoorden
in de zinnen:
Je veux acheter (jullie) maison (ev).
Mais pas (jullie) livres (mv).

A
vos / votre
B
votre / vos
C
vos / vos
D
votre / votre

Slide 21 - Quiz

wat zijn de goede vertalingen van het bezittelijk voornaamwoord "ons" in het Frans
A
votre votre vos
B
ton ta tes
C
notre notre nos

Slide 22 - Quiz

In welke klas zit jij?
Wie is je leraar Wiskunde?
Is hij aardig?
Hou je van wiskunde?
Ik zit in de eerste klas
Nee, ik heb een hekel aan wiskunde
Non, je déteste les maths
Tu es en quelle classe?

Tu aimes les maths?
Qui est ton prof de maths?
Il est sympa?
Je suis en cinquième

Slide 23 - Question de remorquage

Grammaire I
Révision - être/avoir/ werkwoorden op -er
le verbe être (présent)
je suis = ik ben
tu es = jij bent 
il/elle est = hij/ zij is
on est = men is, we zijn
nous sommes = wij zijn
vous êtes = jullie zijn/ u bent
ils/elles sont = zij zijn (m/v).

Slide 24 - Diapositive

être is een
A
regelmatig werkwoord
B
onregelmatig werkwoord

Slide 25 - Quiz

être
=
 zijn




Sleep de juiste vorm van être naar het onderwerp
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
es
sont
est
êtes
sommes
suis

Slide 26 - Question de remorquage

ÊTRE: hij is
A
elle est
B
il es
C
il est
D
elle es

Slide 27 - Quiz

wij zijn

Slide 28 - Question ouverte

jullie zijn/u bent =

Slide 29 - Question ouverte