woordsoorten 1hv

woordsoorten

werkwoord

zelfstandig naamwoord

bijvoeglijk naamwoord

voorzetsel

1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

woordsoorten

werkwoord

zelfstandig naamwoord

bijvoeglijk naamwoord

voorzetsel

Slide 1 - Diapositive

herhalen: ontleden van de zin

Het meisje met het lange haar heeft gisteren een hondje gekregen.


pv=                                                                    lv =                                         

wwg =                                                              mv=

strepen zetten                                            bwb=

o =




              

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

woordsoorten benoemen

Het meisje met het lange haar heeft gisteren een hondje gekregen.


ww =

zn =

bn =

vz =

Slide 4 - Diapositive

woordsoorten benoemen

De vreemde man geeft de buurvrouw een pakket


ww =

zn =

bn =

vz =

 

Slide 5 - Diapositive

opdrachten maken

blz 121

14, 16,  17, 18 en 19

Slide 6 - Diapositive

woordsoorten

werkwoord     lidwoorden

zelfstandig naamwoord

bijvoeglijk naamwoord

voorzetsel

persoonlijk voornaamwoord

Slide 7 - Diapositive

lidwoorden
de    het   een

Slide 8 - Diapositive

zelfstandig naamwoorden

medipladina


mensen, dieren, planten, dingen, namen

man           kat        eikenboom       deur       Enschede

Slide 9 - Diapositive

bijvoeglijk naamwoord

Zegt iets over het zelfstandig naamwoord


mooie

grote

Amsterdamse

lelijke

Slide 10 - Diapositive

voorzetsel

Voorzetsels zijn de zogenaamde ‘kast’- en ‘feest’-woorden.


Je kunt ze ofwel vóór ‘de kast’ zetten, ofwel voor ‘het feest’. Voorbeelden: In de kast, op de kast, tijdens het feest, na het feest.

Slide 11 - Diapositive

persoonlijk voornaamwoord

Slide 12 - Diapositive

ww, lw, zn, bn, vz, pers vnw


  • Ik sta bij een stoplicht.



Slide 13 - Diapositive

ww, lw, zn, bn, vz, pers vnw


Het muntje ligt tussen de bank.



Slide 14 - Diapositive

maken opdracht 20 en 21

Slide 15 - Diapositive