One/Ones

One/Ones
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

One/Ones

Slide 1 - Diapositive

Do you prefer the blue dress or the red one?
Wat betekent one in deze zin?

Slide 2 - Question ouverte

One/Ones

Gebruik: als je een zelfstandig naamwoord wilt herhalen in de zin. Eerst komt het zelfstandig naamwoord en daarna one/ones.


You've got big problems and small ones.



Slide 3 - Diapositive

One of ones?
One > enkelvoud
Ones > meervoud

Het hangt er van af of het zelfstandig naamwoord daarvoor in het enkelvoud of meervoud staat.
Let op de zin!
Do you like thrillers? This one is a must-read.

Slide 4 - Diapositive

Gebruik one/ones
Na deze woorden kun je one/ones gebruiken:
- een bijvoeglijk naamwoord
- which
- this/ that/ these / those
- als zelfstandig naamwoord

Slide 5 - Diapositive

Examples
There are big problems and small ones (na bijvoeglijk nw).
I have to read a book. Which one should I pick? (na which)
Do you like thrillers? This one is a must-read.
(na this/that/these/those)

Muffins? I like the ones with chocolate best.
(als zelfstandig nw)

Slide 6 - Diapositive

Questions?

You'll get some questions from me on this topic.
Here we go...!

Slide 7 - Diapositive

Fill in:
Do you prefer this sandwich or that ...?

Slide 8 - Question ouverte

Fill in:
I need new cushions. I think I'll buy blue .... this time.

Slide 9 - Question ouverte

Fill in:
I'm looking for new earphones, which ... are the best?

Slide 10 - Question ouverte

Lets get to work!

Slide 11 - Diapositive