Formatieve toets hfst 8

1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Planning
- wat weet je nog?
- herhalen adhv formatieve toets

Slide 2 - Diapositive

Even herhalen ..
hfst 8

Slide 3 - Diapositive

Kenmerken van
ontwikkelingslanden

Slide 4 - Carte mentale

Wat is welvaart?

Slide 5 - Carte mentale

Wat is een lorenzcurve?

Slide 6 - Carte mentale

Bekijk de grafiek.

Welke Lorenzcurves kunnen bij een ontwikkelingsland horen?
A
curve a en b
B
curve a en c
C
curve b en c

Slide 7 - Quiz


A
De 1e cirkel
B
De 2e cirkel
C
De 3e cirkel
D
De 4e cirkel

Slide 8 - Quiz

Een laag inkomen per hoofd van de bevolking is het belangrijkste kenmerk van een ontwikkelingsland.
Noem nog drie kenmerken van ontwikkelingslanden.

Slide 9 - Question ouverte

Hieronder staat een aantal redenen van de economische achterstand van ontwikkelingslanden. Welke oorzaak hoort bij onderstaande zin?

De beperkte welvaart moet over meer mensen verdeeld worden.
A
hoge schulden
B
slechte infrastructuur
C
snelle bevolkingsgroei
D
westerse protectiemaatregelen

Slide 10 - Quiz

Hieronder staat een aantal redenen van de economische achterstand van ontwikkelingslanden. Welke oorzaak hoort bij onderstaande zin?

Ontwikkelingslanden kunnen hun producten niet vrij naar westerse landen exporteren.
A
hoge schulden
B
slechte infrastructuur
C
snelle bevolkingsgroei
D
westerse protectiemaatregelen

Slide 11 - Quiz

Hieronder staat een aantal redenen van de economische achterstand van ontwikkelingslanden.
Welke oorzaak hoort bij onderstaande zin?

Landen zijn veel geld kwijt aan de rentelasten.
A
hoge schulden
B
slechte infrastructuur
C
snelle bevolkingsgroei
D
westerse protectiemaatregelen

Slide 12 - Quiz

Hieronder staat een aantal redenen van de economische achterstand van ontwikkelingslanden. Welke oorzaak hoort bij onderstaande zin?

Vervoer en communicatie zijn moeilijk.
A
hoge schulden
B
slechte infrastructuur
C
snelle bevolkingsgroei
D
westerse protectiemaatregelen

Slide 13 - Quiz

Als de prijs van landbouwproducten op de wereldmarkt daalt, wordt de ruilvoet van ontwikkelingslanden beter/slechter.

A
Beter
B
Slechter

Slide 14 - Quiz

Brazilië exporteert veel koffie. In het afgelopen jaar is de ruilvoet van Brazilië verbeterd.
Wat kan hiervoor een verklaring zijn?

A
De koffieprijs is meer gestegen dan de prijs van importgoederen.
B
De koffieprijs is minder gestegen dan de prijs van importgoederen.
C
De exportwaarde van Brazilië is meer gestegen dan de invoerwaarde.
D
De exportwaarde van Brazilië is minder gestegen dan de invoerwaarde.

Slide 15 - Quiz

Buffervoorraden zorgen voor schommelende inkomsten voor ontwikkelingslanden.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Met buffervoorraden kunnen landen het aanbod van hun agrarische exportproducten afstemmen op de vraag op de wereldmarkt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

Een vrouw in Bangladesh heeft een microkrediet afgesloten. Zij leent €32 om een naaimachine en stof te kunnen kopen. Per week betaalt zij €0,80 aan aflossing en €0,10 aan rente. Zij betaalt alles netjes volgens afspraak terug. Bereken de kredietkosten in procenten van het geleende bedrag.

Slide 18 - Question ouverte

Er zijn Nederlandse bedrijven die ondernemen in ontwikkelingslanden.

Kies de voorbeelden van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Twee antwoorden zijn juist
A
Ada BV bouwt in Uganda een school en een sportveld voor haar werknemers.
B
C&S Kleding produceert in een land waar geen regels zijn voor een minimumloon.
C
Multi NV verbetert de waterleiding in het dorp waar zijn fabriek staat.
D
Solutions BV verhuist de productie naar Azië omdat de loonkosten daar lager zijn.

Slide 19 - Quiz

Zuid-Afrika heeft 57 miljoen inwoners. Het nationaal inkomen is € 614 miljard.
Bereken het inkomen per hoofd van de bevolking.
Rond af op een heel bedrag.

Slide 20 - Question ouverte

Het inkomen per inwoner zegt veel over de welvaart van een land.

Wat heeft geen invloed op de welvaart van een land?
A
De aanwezigheid van collectieve voorzieningen.
B
De hoogte van de prijzen in een land.
C
De hoogte van het nationaal inkomen van een land.
D
De omvang van de formele productie in een land.

Slide 21 - Quiz

Noodhulp is voor ......
A
korte tijd
B
langere tijd

Slide 22 - Quiz

Het geven van microkredieten is noodhulp.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

Bij noodhulp leg je bij voorbeeld een waterput aan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz

Hulp die een blijvende oplossing biedt voor een ontwikkelingsland heet
A
Gebonden hulp
B
Structurele hulp
C
Noodhulp
D
Bijzondere hulp

Slide 25 - Quiz

Nederland eist van landen waaraan het hulp geeft, dat ze een goed bestuur hebben en corruptie bestrijden. Er is dan sprake van:
A
Gebonden hulp
B
Noodhulp
C
Ongebonden hulp

Slide 26 - Quiz

Deze organisatie streeft erna om de vrijhandel te bevorderen.
A
CBS
B
CPB
C
UTZ
D
WTO

Slide 27 - Quiz

De Nederlandse overheid heft belastingen.
Daarvan betaalt de overheid de ontwikkelingshulp.
Hoe heet het wanneer
De ontwikkelingslanden een deel van deze hulp in Nederland moeten uitgeven.


A
bilaterale hulp
B
gebonden hulp
C
ongebonden hulp

Slide 28 - Quiz

Export NL naar Ethiopië kan profiteren als NL subsidies geeft aan Nederlandse bedrijven in Ethiopië. Laat zien...
Subsidies voor NL-se
bedrijven in Ethiopië
-->
-->
-->
Meer NL-se export
Stijging werkgelegenheid
Stijging koop-kracht
Stijging vraag naar NL-se producten

Slide 29 - Question de remorquage

Waarom zouden de rijke landen zich eigenlijk inzetten voor ontwikkelingshulp?
A
Zo doen ze politiek handige acties
B
Rijke landen raken zo mooi hun overschotten kwijt
C
Zo maken ze toekomstige handelspartners
D
Zo stellen ze hun grondstoffen veilig.

Slide 30 - Quiz

Fairtrade uitkering steeg van €4,7 miljoen naar €5,5 miljoen. Hoeveel procent gestegen?
A
17%
B
14,5%
C
0,8 miljoen
D
20,5%

Slide 31 - Quiz

Ruilvoet is verhouding tussen import en export. Wanneer verbetert de ruilvoet?
A
Exporthoeveelheid daalt en importhoeveelheid stijgt
B
Exporthoeveelheid stijgt en importhoeveelheid daalt
C
Exportprijs daalt en importprijs stijgt
D
Exportprijs stijgt en importprijs daalt

Slide 32 - Quiz

Wat moeten landen doen om de prijs van een product te laten stijgen?
A
Buffervoorraden vergroten
B
Buffervoorraden verkleinen
C
Geen buffervoorraden meer

Slide 33 - Quiz

Wat is het afgesproken minimumpercentage wat landen moeten besteden aan ontwikkelingssamenwerking?
A
0,5%
B
0,7%
C
2%
D
3,5%

Slide 34 - Quiz

Waar heb je nog extra hulp bij nodig?

Slide 35 - Question ouverte

Hoe zinvol vond je de formatieve toets?
😒🙁😐🙂😃

Slide 36 - Sondage