getallen quiz met rekenwoorden

 Getallen Quiz met rekenwoorden
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
WiskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

 Getallen Quiz met rekenwoorden

Slide 1 - Diapositive

Zoek de foute
A
twaalf
B
achtien
C
twintig
D
veertien

Slide 2 - Quiz

Zoek de foute
A
haakjes
B
kwadraat
C
wortel
D
gedeelt door

Slide 3 - Quiz

Zoek de foute
A
veertig
B
dertig
C
tweeëntwintig
D
hondred

Slide 4 - Quiz

De waarde van '2' in het getal 3.421, is 20. Welk woord hoort hier bij de 2?

Slide 5 - Question ouverte

Ik tel 2 op bij 4
Ik deel 4 door 2
ik vermenigvuldig 2 en 4
Ik trek 2 af van 4
4 + 2
4 - 2
2 x 4
4 : 2

Slide 6 - Question de remorquage

verschil
product
som
quotiënt
zeven plus drie
negen min vijf
vier keer zes
achttien gedeeld door drie

Slide 7 - Question de remorquage

is groter dan
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

groter of kleiner

1/3 is............dan 1/4
A
groter
B
kleiner

Slide 9 - Quiz

Hoe schrijf je 15% als decimaal?
A
0,15
B
1,5
C
0,015
D
15

Slide 10 - Quiz

Hoeveel decimalen heeft dit getal?
345,23762
A
3
B
5
C
7
D
8

Slide 11 - Quiz

Hoe noem je de onderkant van een breuk? (onderste getal)
A
Noemer
B
Teller

Slide 12 - Quiz

In de breuk 3/4 is 4 de
A
Teller
B
Noemer

Slide 13 - Quiz

zet de breuken van groot naar klein
1/2
1/3
1/4
1/6
3/4

Slide 14 - Question de remorquage

X kwadraat =
A
x maal x
B
x plus x
C
x min x
D
x maal x maal x

Slide 15 - Quiz

Wat is het tegenoverstelde van een kwadraat?
A
Macht
B
Keer
C
Wortel
D
Delen

Slide 16 - Quiz

Het kwadraat van 4 = ...
A
8
B
16
C
64
D
2

Slide 17 - Quiz

Wat is een wortel?
A
Oranje
B
5=25
C
49=7
D
66=36

Slide 18 - Quiz

groter of kleiner

1/3 = groter / kleiner dan 1/4
A
groter
B
kleiner

Slide 19 - Quiz

Welk getal wijst de pijl aan op de getallenlijn?
A
- 1,5
B
- 2,5
C
1,5
D
2,5

Slide 20 - Quiz

Afronden
als je moet afronden ga je naar het gevraagde getal dat het dichtste bij het echte getal komt:

voorbeelden:
rond 4.567 af op een honderdtal = 4.600
rond €23,75 af op een hele euro = €24
rond 888 af op een tiental = 890 

Slide 21 - Diapositive

Rond 450 af op honderdtallen


A
400
B
500
C
45
D
460

Slide 22 - Quiz

Rond af op honderdtallen:
734 289
A
734 000
B
734 200
C
734 300
D
734 290

Slide 23 - Quiz

Afronden op duizendtallen.
17800 wordt
A
17000
B
17900
C
18000
D
17500

Slide 24 - Quiz

<
Betekent kleiner dan
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quiz

rond af op tientallen
179

A
170
B
200
C
180
D
100

Slide 26 - Quiz

is groter dan , is kleiner dan of is even groot als?

.......... -7,8
754
A
<
B
>
C
=
D
?

Slide 27 - Quiz

Een kwart van 220 =
A
55
B
50
C
52
D
54

Slide 28 - Quiz

Ik vereenvoudig de breuk
hiernaast zo veel mogelijk.

De breuk wordt dan ....
A
21
B
32
C
73
D
76

Slide 29 - Quiz

Welke van de twee breuken is een gelijknamige breuk?
A
B

Slide 30 - Quiz

Hoe moeilijk of makkelijk vind je dit?
1 = heel moeilijk, 10 = heel makkelijk
010

Slide 31 - Sondage