BS 1, 2 en 3: Inwendig milieu, De lever en De nieren

Thema 7 BS 1, 2 en 3
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 4

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 135 min

Éléments de cette leçon

Thema 7 BS 1, 2 en 3

Slide 1 - Diapositive

Thema 7 
Opslag, uitscheiding en bescherming

BS 1: Constant inwendig milieu
BS 2: De lever 
BS 3: De nieren 

Slide 2 - Diapositive

BS 1: Constant inwendig milieu

Slide 3 - Diapositive

Doelen:

*Je kunt de beschrijven hoe bij de mens een vrij constant inwendig milieu wordt gehandhaafd. 

*Je weet welke organen betrokken zijn bij de opslag, opname en uitscheiding van stoffen.
 

Slide 4 - Diapositive

Het inwendig en uitwendig milieu
Onder het inwendig milieu verstaan we alle wat in het bloedplasma of de weefselvloeistof zit.

De inhoud van de darmen, en de longen en de stoffen die tijdelijk zijn opgeslagen (in o.a. de huid, de lever, de spieren of de botten) behoren tot het uitwendig milieu!!!

Slide 5 - Diapositive

Constant houden
Het inwendig milieu wordt op 
3 manieren constant gehouden:
1. Door opname (longen, darmen)

2. Door opslag (beenmerg, spieren, 
     lever en onderhuids bindweefsel)

3. Door uitscheiding (lever, nieren en 
     longen)

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Voorbeeld praktijk
Verwarming Raam open
Voorraad
kast
Prullenbak
Koelkast
20 graden
1 ei
1 boterham
1 glas melk

Slide 8 - Diapositive

Moeilijke woorden
  • Weefselvloeistof
  • Inwendig milieu
  • Uitwendig milieu
  • Opslaan
  • Uitscheiden

Slide 9 - Diapositive

Werkboek
Maken uit je werkboek:
  • Opdracht 1 t/m 4 blz. 144

NIET AF, DAN HUISWERK


Slide 10 - Diapositive

BS 2: De lever

Slide 11 - Diapositive

Doelen

* Je kunt de verschillende functies van de lever kunnen 
   noemen. 

* Je kunt omschrijven wat hepatitis is.

Slide 12 - Diapositive

Ligging en bloedvaten
* De lever ligt rechtsboven in de buikholte.
* Hij ontvangt zuurstofrijk bloed van de leverslagader.
* Via de poortader zijn de darmen verbonden met de lever. De 
   poortader kan (na een maaltijd) veel glucose bevatten.
* Via de leverader stroomt het zuurstofarme bloed weer van de 
   lever weg.

Slide 13 - Diapositive

Functies van 
de lever:
* Zet te veel aan glucose in het bloed 
   om in glycogeen en slaat dit op.
* De lever maakt fibrinogeen (plasma-eiwit 
   voor de bloedstolling)
* Produceert gal.
* Breekt afvalstoffen af 
   (o.a. dode rode bloedcellen)
* Breekt overtollige eiwitten af. 
    Hierbij ontstaat de giftige stof 
    UREUM.
* Haalt gifstoffen uit het bloed.

Slide 14 - Diapositive

Hepatitis
  • Ontsteking van de lever door hepatitisvirus
  • Een besmet persoon heeft  den de ziekte Hepatitis 
Hepatitis B
- Via bloed, sperma, vaginaal vocht
- Eerst milde verschijnselen
- Later leverkanker of levercirrose

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Voorbeelden uit de praktijk
          Welke processen vinden er plaats als jij gaat sporten?
              (Lichaam wil het interne milieu constant houden)



Longen
Opname
Zuurstof
Longen
Uitscheiding
Koolstofdioxide
Spieren
Afgifte
Glucose
Lever
Afgifte
Glucose

Slide 17 - Diapositive

Moeilijke woorden
  • Leverslagader
  • Poortader
  • Leverader
  • Glycogeen
  • Galbuis
  • Afvalstoffen
  • Ureum
  • Gifstoffen
  • Hepatitis

Slide 18 - Diapositive

Werkboek
Maken uit je werkboek:
  • Opdracht 5 t/m 7 blz. 147

NIET AF, DAN HUISWERK


Slide 19 - Diapositive

BS 3: De nieren

Slide 20 - Diapositive

Doelen:

* Je kunt de delen van de nieren en van de urinewegen noemen 

*Je kent de functies van de verschillende delen

Slide 21 - Diapositive

De ligging en de bloedvaten
* De nieren liggen in de buikholte achter de lever en de maag. 

* Via de nierslagaders stroomt zuurstofrijk bloed naar de nieren.
   Dit bloed bevat veel veel overtollige stoffen  en afvalstoffen. 
   De nieren verwijderen deze stoffen uit het bloed.

* Via de nieraders stroomt het gezuiverde bloed weer weg uit de nieren

Slide 22 - Diapositive

Bouw van de nieren

Slide 23 - Diapositive

Nierschors en niermerg
* Een nier bestaat uit nierschors, 
   niermerg en nierbekken. 
Nierschors en niermerg       
   verwijderen niet alleen afvalstoffen 
   uit het bloed, maar ook overtollig 
   water, zouten en schadelijke 
   stoffen. De verwijderde stoffen 
   samen heten 'urine'
* In het nierbekken wordt de urine 
   verzamelt

Slide 24 - Diapositive

Samenstelling van urine
Urine bevat water, zouten en afvalstoffen (o.a Ureum)
De samenstelling van urine in niet altijd gelijk.
Als je veel drinkt, bevat de urine veel water en is de urine lichtgeel. Drink je te weinig dan is de urine donkerder van kleur. Ook kunnen er kleurstoffen in de urine zitten.

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Vidéo

Voorbeelden uit de praktijk
          Problemen met de nieren



Slide 27 - Diapositive

Moeilijke woorden
  • Nierslagaders (zuurstofrijk) 
  • Nieraders (zuurstofarm)
  • Nierschors
  • Niermerg
  • Urine
  • Nierbekkens
  • Urineleiders
  • Urineblaas
  • Urinebuis 

Slide 28 - Diapositive

Werkboek
Maken uit je werkboek:
  • Opdracht 8 t/m 15 blz. 150

NIET AF, DAN HUISWERK


Slide 29 - Diapositive


Waarom wordt de bloedsomloop van de mens een dubbele bloedsomloop genoemd?
A
Omdat alle rode bloedcellen per omloop twee keer door het hart gaan
B
Omdat de bloedsomloop bestaat uit aders en slagaders
C
Omdat het bloed per omloop twee keer door het hart stroomt
D
Omdat het hart zuurstofarm en zuurstofrijk bloed vervoert

Slide 30 - Quiz

Welk bloedvat of welke bloedvaten heeft of hebben kleppen?
A
Slagaders
B
Aders
C
Haarvaten

Slide 31 - Quiz

Hoe heet bloedvat 1? En is dit bloedvat zuurstofarm of -rijk?
A
Longader - Zuurstofarm
B
Longader - Zuurstofrijk
C
Longslagader - Zuurstofarm
D
Longslagader - Zuurstofrijk

Slide 32 - Quiz

Een bloedvat voert bloed van de aorta naar de lever. Tot welktype bloedvaten behoort dit bloedvat?
A
Slagader
B
Haarvat
C
Ader

Slide 33 - Quiz

Welk orgaan is geen uitscheidingsorgaan
A
Longen
B
Nieren
C
Maag
D
Huid

Slide 34 - Quiz

Tekst
Tekst
Uitscheidingsorganen
Koolstofdioxide en water
medicijnen
alcohol
afvalstoffen
Zouten
water
Water, zouten, overtollige vitaminen, afvalstoffen

Slide 35 - Question de remorquage

nier
urineleider
blaas
urinebuis
niermerg
nierschors
nierbekken

Slide 36 - Question de remorquage

Urine wordt gevormd en gaat naar?
A
de nierschors
B
het nierbekken
C
het niermerg
D
de urineleider

Slide 37 - Quiz

Waarom krijgen vrouwen sneller een blaasontsteking dan een man?

Slide 38 - Question ouverte

De nierslagader bevat meer afvalstoffen dan de nierader.
A
juist
B
onjuist

Slide 39 - Quiz

Blaas
Urineleider
Nier
Nierslagader
Nierader

Slide 40 - Question de remorquage

Aorta
Blaas
Onderste holle ader
Nierslagader
Nierader
Nieren
Urineleider
Urinebuis

Slide 41 - Question de remorquage

De nierader loopt van de nier in de richting van de onderste holle ader
A
Juist
B
Onjuist

Slide 42 - Quiz

Nierslagader
Nierader
Niermerg
Nierschors
Nierbekken 
Urineleider

Slide 43 - Question de remorquage

De juiste volgorde van het uitscheidingsstelsel is...
A
Nieren - Blaas - Urineleider
B
Nieren - Urineleider - Blaas
C
Urineleider - Nieren - Blaas
D
Urineleider - Blaas - Nieren

Slide 44 - Quiz

Bekijk de afbeelding.

In afbeelding 7 is een deel van het uitscheidingsstelsel weergegeven. Op plaats P sluit een niersteen de doorvoer helemaal af.

Wat is het gevolg van deze afsluiting?

A
Er kan geen afvoer van bloed meer plaatsvinden uit deze nier.
B
Er kan geen afvoer van urine meer plaatsvinden uit de blaas.
C
Er kan geen afvoer van urine meer plaatsvinden uit deze nier.

Slide 45 - Quiz