Ravj - H1.4

Welkom
3 MAVO ||  2024-2025


Hoofdstuk 1
Hoe groot is jouw welvaart


1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom
3 MAVO ||  2024-2025


Hoofdstuk 1
Hoe groot is jouw welvaart


Slide 1 - Diapositive

Programma
  • Lesdoelen
  • Theorie
  • Aan de slag
  • Evaluatie

Slide 2 - Diapositive

Nakijken 1.3

Slide 3 - Diapositive

Noem 3 soorten van inkomens.

Slide 4 - Question ouverte

Soorten inkomens
  • Inkomen uit arbeid -> tegenprestatie
  • Inkomen uit bezit -> bezit genereert geld
  • Overdrachtsinkomen -> geen tegenprestatie

Slide 5 - Diapositive

Het Nibud adviseert om je uitgaven in te delen in:
(tip 3 soorten)

Slide 6 - Question ouverte

Soorten uitgaven
  • Huishoudelijke uitgaven -> elke dag van toepassing -> variabel
  • Vaste lasten -> elke maand terugkerende kosten -> vast bedrag per maand
  • Incidentele uitgaven -> komen niet vaak voor -> koelkast, telefoon etc. 








Slide 7 - Diapositive

Job wil € 240,00 reserveren voor een nieuwe smartphone. Hij verwacht deze over twee jaar te kopen. Hoeveel moet hij per maand reserveren? Rond je antwoord af op twee decimalen.

Slide 8 - Question ouverte

Lesdoelen
Aan het einde van de les...
  • weet je wat koopkracht is en waardoor je koopkracht verandert;
  • weet je wat inflatie is en wat de gevolgen er van zijn;
  • kan je met indexcijfers rekenen. 

Slide 9 - Diapositive



Je hebt €20 en een chocoladereep kost €2. 


Hoeveel kan je er kopen?
2019
2020

Slide 10 - Diapositive



Je hebt €20 en een chocoladereep kost €2. 


Hoeveel kan je er kopen?


Je inkomen stijgt naar €22,50, maar een chocolade reep wordt ook duurder: €2,50

Hoeveel kan je er nu nog kopen?

2019
2020

Slide 11 - Diapositive



Je hebt €20 en een chocoladereep kost €2. 


Hoeveel kan je er kopen?


Je inkomen stijgt naar €22,50, maar een chocolade reep wordt ook duurder: €2,50

Hoeveel kan je er nu nog kopen?

2019
2020
Je koopkracht is gedaald.

Slide 12 - Diapositive

Koopkracht
Als je inkomen hetzelfde blijft en de prijzen stijgen, daalt je koopkracht.

Als je inkomen stijgt en de prijzen hetzelfde blijven, stijgt je koopkracht.

Wanneer je koopkracht stijgt, kun je meer behoeften vervullen. Je welvaart stijgt dan.

Slide 13 - Diapositive

% verandering
10 repen -> 9 repen

(nieuw-oud) / oud x 100 = 

of 

verschil / oud x 100 =

Slide 14 - Diapositive

10 repen -> 9 repen
Bereken de % verandering

Slide 15 - Question ouverte

Je inkomen stijgt met 1,5% en de prijzen stijgen met 2%.
De koopkracht
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 16 - Quiz

Je inkomen blijft gelijk en de prijzen stijgen met 1,5%.
De koopkracht
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 17 - Quiz

Je inkomen daalt met 1% en de prijzen blijven gelijk.
De koopkracht
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 18 - Quiz

Je inkomen daalt met 0,5% en de prijzen dalen met 1%.
De koopkracht
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 19 - Quiz

Inflatie 
Als je prijzen sneller stijgen/dalen dan je inkomen stijgt/daalt, daalt je koopkracht en  vice versa.

Inflatie: stijging van de prijzen -> gevolg: geld wordt minder waard

Slide 20 - Diapositive

Inflatie
Inflatie betekent een algemene prijsstijging van goederen en diensten.

Door inflatie wordt de koopkracht kleiner, als je inkomen niet net zoveel stijgt als de inflatie.


Slide 21 - Diapositive

Wat betekent dan deflatie?

Slide 22 - Question ouverte

Aan de slag
Maken H1.4
Zachtjes overleggen! / Aan docent vragen
Klaar? Samenvatting
Niet af? Huiswerk!
Tot 5 minuten voor tijd

Slide 23 - Diapositive

Welkom
3 MAVO ||  2024-2025


Hoofdstuk 1
Hoe groot is jouw welvaart


Slide 24 - Diapositive

Programma
  • Lesdoelen
  • Theorie
  • Aan de slag
  • Evaluatie

Slide 25 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het einde van de les...
  • weet je wat koopkracht is en waardoor je koopkracht verandert;
  • weet je wat inflatie is en wat de gevolgen er van zijn;
  • kan je met indexcijfers rekenen. 

Slide 26 - Diapositive

Inflatie
Inflatie betekent een algemene prijsstijging van goederen en diensten.

Door inflatie wordt de koopkracht kleiner, als je inkomen niet net zoveel stijgt als de inflatie.


Slide 27 - Diapositive

Rekenen met indexcijfers
Koopkracht hangt af van verandering van lonen en prijzen. 

Veranderingen kan je makkelijk vergelijken met indexcijfers. 

Indexcijfer: procentuele verandering tenopzichte van het basisjaar. 

Slide 28 - Diapositive

Indexcijfers
Jaar
Indexcijfer lonen
Indexcijfer prijzen
2010 (basisjaar)
100
100
2011
103
101
2012
105
103
2013
106
106
2014
106
108
2015
108
107

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Rekenen met indexcijfers
In het basisjaar was de prijs van een liter benzine €1,71. 
Drie jaar later was de prijs €1,84. 

Indexcijfer = nieuw getal / getal basisjaar x 100

Slide 31 - Diapositive

In het basisjaar was de prijs van een liter benzine €1,71. Drie jaar later was de prijs €1,84. Bereken het indexcijfer

Slide 32 - Question ouverte

Aan de slag
Maken H1.4
Zachtjes overleggen! / Aan docent vragen
Klaar? Samenvatting
Niet af? Huiswerk!
Tot 5 minuten voor tijd

Slide 33 - Diapositive

Je inkomen daalt met 1% en de prijzen stijgen met 1,5%.
De koopkracht
A
Stijgt
B
Daalt
C
Blijft gelijk

Slide 34 - Quiz

Je inkomen stijgt met 1% en de prijzen stijgen met 1%.
De koopkracht
A
Stijgt
B
Daalt
C
Blijft gelijk

Slide 35 - Quiz

Je baas is tevreden en je krijgt opslag. In plaats van €2.000 per maand krijg je nu €2.050 per maand. Bereken het indexcijfer van je nieuwe loon.

Slide 36 - Question ouverte