voorzetsels

voorzetsels
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalSpeciaal OnderwijsLeerroute 4

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

voorzetsels

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Lien

Slide 3 - Diapositive

waar

Slide 4 - Diapositive

Ik zit in de boom.
A
ik
B
boom
C
in
D
de

Slide 5 - Quiz

De beer zit op de tak.
A
tak
B
op
C
beer
D
de

Slide 6 - Quiz

Hij fietst naar huis.
A
naar
B
huis
C
fietst
D
hij

Slide 7 - Quiz

Zij kijkt uit het raam.
A
kijkt
B
raam
C
het
D
uit

Slide 8 - Quiz

De hond ligt naast het bed.
A
naast
B
hond
C
bed
D
ligt

Slide 9 - Quiz

De fiets staat voor de kerk.
A
kerk
B
fiets
C
voor
D
de

Slide 10 - Quiz

De boom staat in de tuin.
A
in
B
de
C
boom
D
tuin

Slide 11 - Quiz

De sok ligt achter de kast.
A
kast
B
ligt
C
de
D
achter

Slide 12 - Quiz

Ik fiets door de regen.
A
ik
B
door
C
regen
D
de

Slide 13 - Quiz

Mila springt over het hek.
A
hek
B
het
C
over
D
Mila

Slide 14 - Quiz

Mijn moeder leunt tegen de muur.
A
tegen
B
muur
C
leunt
D
moeder

Slide 15 - Quiz

De burgermeester gaat naar het feest.
A
gaat
B
feest
C
burgermeester
D
naar

Slide 16 - Quiz

In de boom hangen veel bladeren.
A
in
B
bladeren
C
de
D
veel

Slide 17 - Quiz

Hij gooit de bal door de ruit.
A
ruit
B
door
C
hij
D
bal

Slide 18 - Quiz

Zij gooit het afval in de prullenbak,
A
gooit
B
zij
C
in
D
afval

Slide 19 - Quiz

Voor de deur ligt de deurmat.
A
deur
B
deurmat
C
ligt
D
voor

Slide 20 - Quiz

Hij staat op de stoel te springen.
A
op
B
te
C
hij
D
stoel

Slide 21 - Quiz

De muis rent naar het kaasblokje.
A
rent
B
muis
C
het
D
naar

Slide 22 - Quiz

Boven het bed hangt een poster.
A
boven
B
bed
C
poster
D
een

Slide 23 - Quiz

Onder de stoel ligt een cadeautje.
A
cadeautje
B
een
C
ligt
D
onder

Slide 24 - Quiz