Examentekst havo 5

Leesvaardigheid examentekst 
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 27 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Leesvaardigheid examentekst 

Slide 1 - Diapositive

Programma
1. Examenvragen over argumenten
2. Uitleg argumenteren
- standpunt
- argument
- soorten argumenten
- objectieve en waarderende argumentatie
3. Oefenen

Slide 2 - Diapositive

Examenvraag 
P. 240 IN DE BUNDEL

VRAAG 26    P.242. --> Lees en analyseer de vraag door --> bedenk jouw plan van aanpak --> formuleer je antwoord

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Objectieve en waarderende argumenten
Objectieve argumenten, kun je controleren of bewijzen. 
Waarderende argumenten (voorheen: subjectieF) bevat vaak een mening, of heeft ondersteuning nodig om waar te zijn. 
Ik ga met de trein naar mijn werk, want dan ben ik sneller dan met de auto (objectief).
Ik ga met de trein naar mijn werk, want dat vind ik gezelliger dan met de auto (waarderend).
Doe nu de test!

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Lien

Maken
TEKST 3, 'ER ZIJN REDENEN WAAROM HET SOCIALE LEENSTELSEL BETER IS DAN HET HUIDIGE SYSTEEM VAN STUDIEFINANCIERING'

Slide 10 - Diapositive

Redeneringen/arg.schema's
Een redenering bestaat uit een standpunt en één of meer argumenten.

De volgende argumentatieschema’s in redeneringen worden bekend verondersteld:





Slide 11 - Diapositive

Oorzaak/gevolg

Een feit of voorval heeft een ander feit of voorval tot gevolg.

Het zal mij verbazen als dit jaar de carnavalsoptocht in De Bosch doorgaat (gevolg en standpunt). Er wordt namelijk een erg harde wind voorspeld (oorzaak en argument).



Als je iets met elkaar vergelijkt, kunnen er overeenkomsten, maar ook verschillen zijn.

Voorbeeld:

De prijzen voor kaartjes van voetbalwedstrijden zijn dit jaar bijna niet gestegen. Ik verwacht dan ook niet dat de tickets voor theatervoorstellingen duurder zullen worden. Dat gebeurde de afgelopen jaren immers ook niet (= overeenkomst).

– voorbeelden

Een standpunt wordt ondersteund met argumenten die bestaan uit voorbeelden.

Voorbeeld:

Als je griep hebt, moet je daar eerst zelf wat aan proberen te doen voordat je de dokter raadpleegt (standpunt). Zo voel ik me al een stuk beter als ik een paar paracetamols neem. (argument= voorbeeld).

– voor- en nadelen

Je vergelijkt de voordelen met de nadelen en velt daarna een oordeel.

  Voorbeeld:

Leerlingen op het vwo moeten in vijf in plaats van zes jaar hun opleiding kunnen afmaken. (standpunt). Je kunt eerder aan een vervolgstudie beginnen en je zit je minder te vervelen. (argumenten = voordelen).

Je raakt dan misschien wel wat contacten met leeftijdsgenoten kwijt (argument = nadeel), maar ik vind de voordelen toch belangrijker. (oordeel)

– kenmerk of eigenschap.

Je noemt een kenmerk of een eigenschap dat/die je standpunt ondersteunt.
  Voorbeeld:

Je moet handschoenen gebruiken als je een anti- kalkmiddel gebruikt bij het schoonmaken (standpunt). Deze middelen zijn slecht voor je nagels. Ze kunnen er zelfs door oplossen (eigenschap).

Slide 12 - Diapositive

Overeenkomst/vergelijking
Je vergelijkt de voordelen met de nadelen en velt daarna een oordeel.

Leerlingen op het vwo moeten in vijf in plaats van zes jaar hun opleiding kunnen afmaken. (standpunt). 
Je kunt eerder aan een vervolgstudie beginnen en je zit je minder te vervelen. (argumenten = voordelen).
Je raakt dan misschien wel wat contacten met leeftijdsgenoten kwijt (argument = nadeel), maar ik vind de voordelen toch belangrijker. (oordeel)

Slide 13 - Diapositive

Voorbeeld
Een redenering bestaat uit een standpunt en één of meer argumenten.
De volgende argumentatieschema’s in redeneringen worden bekend verondersteld:





Slide 14 - Diapositive

– voor- en nadelen
Je vergelijkt de voordelen met de nadelen en velt daarna een oordeel.

Leerlingen op het vwo moeten in vijf in plaats van zes jaar hun opleiding kunnen afmaken. (standpunt).
 Je kunt eerder aan een vervolgstudie beginnen en je zit je minder te vervelen. (argumenten = voordelen).
Je raakt dan misschien wel wat contacten met leeftijdsgenoten kwijt (argument = nadeel), maar ik vind de voordelen toch belangrijker. (oordeel)

Slide 15 - Diapositive

– kenmerk of eigenschap.
Je noemt een kenmerk of een eigenschap dat/die je standpunt ondersteunt.
Je moet handschoenen gebruiken als je een anti- kalkmiddel gebruikt bij het schoonmaken (standpunt). 
Deze middelen zijn slecht voor je nagels. Ze kunnen er zelfs door oplossen (eigenschap).

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Herhaling schema's
Truc-want: levert onderschikkende argumentatie op
Truc-en: levert nevenschikkende of meervoudige argumentatie op.
Sinds examen 2017: standpunt met enkelvoudige / onderschikkende/ nevenschikkende argumentatie . 

Geen meervoudige argumentatie meer. 
Nevenschikkend is te verdelen in afhankelijk en onafhankelijk

Slide 18 - Diapositive

 P. 235 EXAMENBUNDEL
VRAAG 13 EN 14

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

DOOR NAAR VRAAG 15 EN 16

Slide 23 - Diapositive

Tekst

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Lezen in 3 rondes
1. Orienteren: bekijk titel, schrijver, bron, datum, eventuele afbeeldingen; waar gaat deze tekst over? Wat weet je er al van?

2. Focus: lees (en bepaal) de inleiding + lees (en bepaal) het slot. Noteer/Bedenk de hoofdgedachte, noteer tekstsoort.

3. Inhoud: Lees de kern. Markeer kernzinnen, omcirkel signaalwoorden + eventuele andere opvallendheden (jaartallen, deskundigen). 

Slide 27 - Diapositive