werkwoordspelling test

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Werkwoordspelling

Hoe sta je er voor? 

Met deze quiz kijken we of jij werkwoordspelling een beetje snapt. 

Kies uit waar of niet waar. 

voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd gebruik je 't ex-kofschip

1. waar
2. niet waar

voor het spellen van het voltooid deelwoord gebruik je 't ex-kofschip

1. waar
2. niet waar

voor het spellen van de persoonsvorm in de verleden tijd gebruik je 't ex-kofschip

1. waar
2. niet waar

Kies de juiste werkwoordsvorm. Het woord tussen haakjes, moet vervoegd worden. 

Casper (branden) zijn vingers gisteren

1. brande
2. brandde
3. brandden
4. branden

Maar iedereen heeft weleens (falen)

1. gefaald
2. gefaalt
3. gefalen

Ook Marle en Noa hebben dat (beloven)

1. belooft
2. beloovt
3. beloofd
4. beloovd

Zij (branden) gisteren hun vingers.

1. brandden
2. brandde
3. brande
4. branden

(vinden) je deze les ook zo leuk?

1. vin
2. vint
3. vindt
4. vind

Meneer Kalis (vinden) het hopelijk wel wat.

1. vind
2. vint
3. vindt

Dan kan Qimo zijn woord beter (verspreiden)

1. verspreide
2. verspreiden
3. verspreidde
4. verspreidden

Heeft iedereen zijn naam op Julius' papiertje (vermelden)?

1. vermeld
2. vermelt
3. vermeldt

Mevrouw Jansen (zetten) die van haar er gisteren nog op.

1. zet
2. zetten
3. zette
4. zat

Sommige leerlingen (roken) stiekem in het park.

1. rookte
2. rookten
3. rookde
4. rookden

Maar ze zijn daarvoor flink (straffen).

1. gestraft
2. gestrafd
3. gestrafft
4. gestraffd

En nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

En anders is het corveeën ook weer zo (gebeuren)

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

Hopelijk hebben jullie van deze quiz wat (leren)

1. geleerd
2. geleert
3. geleerdt

Vorige les

2.5 'Alles door elkaar'

Vandaag

Oefentoets werkwoordspelling

Volgende les: toets werkwoordspelling