H1 §2 Aardbevingen - deel 1

• Aardrijkskunde
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

H1 Aarde in beweging

§2 Aardbevingen - deel 1

Programma

Welkom

Terugblik vorige les

Leerdoelen §2

Uitleg §2

Aan de slag!

Afsluiten + huiswerk opschrijven

Terugblik

Hoe zat het ook alweer?

Wat gebeurt er in de mantel?

Wanneer ontstaan er bergen?

Leerdoelen

1. Je kunt deze begrippen omschrijven aardbeving, epicentrum, schaal van Richter.
   
2. Je kunt uitleggen hoe aardbevingen ontstaan.
   
3. Je kunt uitleggen wat de gevolgen van aardbevingen zijn.
   
4. Je kunt op een kaart met aardkorstplaten aanwijzen waar aardbevingen ontstaan.
   
5. Je begrijpt waar aardbevingen voorkomen en waarom ze daar voorkomen.
   

Bewegende platen

Platen kunnen op 3 manieren bewegen:

1. Naar elkaar toe (botsen)
   
2. Uit elkaar
   
3. Langs elkaar
   

Aardbeving

Een aardbeving is een trilling van de aardkorst.

Het hypocentrum is het punt in de aardkorst waar de aardbeving ontstaat.

Het epicentrum is het punt recht boven het hypocentrum. Het epicentrum is aan het aardoppervlak, hier is de schok het sterkst.

Hoe weten we of er een aardbeving is?

Iemand die zich bezig houdt met het voorspellen van aardbevingen noemen we een seismoloog.

  

Met een seismograaf worden trillingen in de aardkorst gemeten.

Hoe vaak zou een seismoloog een aardbeving zien op de seismograaf?

De schaal van Richter

De schaal van Richter geeft aan hoe zwaar een aardbeving is.

De schaal gaat van 1 tot en met 12. Hoe hoger het getal, hoe zwaarder de aardbeving.

Een aardbeving in zee

Ook op de zeebodem kunnen er aardbevingen voor komen. We noemen dit een zeebeving.

 

Door een zeebeving kan er een hele hoge, verwoestende golf ontstaan. Dit noemen we een tsunami.

Platen bewegen omdat er stromingen zijn in de mantel.

1. juist
2. onjuist

Hoe noemen we de plek aan het aardoppervlak waar de aardbeving het sterkst is?

1. Epicentrum
2. Hypocentrum

Wat is een aardbeving?

Wat zijn de gevolgen van een aardbeving?

Aan de slag!

Wat? H1 §2 opdracht 2,3,4

Hoe? kijk naar het stoplicht.

Hulp? Je buur en eventueel de atlas.

Vragen? Steek je vinger op, werk ondertussen door. Ik kom vanzelf bij je. 

Klaar? Maak een samenvatting van §2 of ga aan de slag voor een ander vak. 

Ik vond de les:

Moeilijk

Een beetje moeilijk

Niet moeilijk/niet makkelijk

Een beetje makkelijk

Makkelijk

Ik heb de volgende vragen over §2