Woordenschat lj 4, quiz

Woordenschat
1 / 53
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 53 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Woordenschat

Slide 1 - Diapositive

Woordenschat
Hoe zit het met jouw kennis van (moeilijke) woorden?

Slide 2 - Diapositive

wat is de juiste betekenis van intimidatie
A
gruwelijke moord door een opgewonden volksmenigte
B
bangmakerij, meestal door dreigementen

Slide 3 - Quiz

Wat is de betekenis van trauma
A
zichzelf kwellen of pijn doen
B
zelfmoord
C
lichamelijke of geestelijke verwonding
D
gedachte of idee die men ten onrechte voor waar houdt

Slide 4 - Quiz

Wat is de betekenis van corpus delicti
A
voorwerp waarmee het misdrijf gepleegd is
B
plaats waar het misdrijf gepleegd is
C
moord of ernstige mishandeling om de geschonden eer van de familie te wreken
D
de rechtbank

Slide 5 - Quiz

Piet heeft een mooiere telefoon
Jorik vindt Hasse niet zo aardig
Jullie hebben een groter huis
vinden je ouders je zusje liever
Jouw spreekbeurt was net zo interessant 
dan ik
als haar
dan wij
dan jij
als de mijne

Slide 6 - Question de remorquage

Wat is de betekenis van autoriteiten
A
mensen die een strafbaar feit plegen
B
gezagsdragers
C
organisaties die ex-gedetineerden helpen bij de terugkeer in de maatschappij
D
wetenschappelijke vakken

Slide 7 - Quiz

een persoon met wie je een bedrijf hebt, heet een
A
compaan
B
compagnon
C
concurrent
D
collega

Slide 8 - Quiz

Wat is de betekenis van willekeur
A
garantie
B
aannemelijkheid
C
zich niet houden aan, inbreuk maken op
D
grilligheid, eigenmachtigheid

Slide 9 - Quiz

wat is de betekenis van lijdzaamheid
A
argeloos; nietsvermoedend
B
nonchalant
C
zonder actie te ondernemen; gelaten; berustend
D
wanhopig

Slide 10 - Quiz

wanneer je iemands woorden letterlijk herhaalt, ben je aan het
A
circuleren
B
compenseren
C
censureren
D
citeren

Slide 11 - Quiz

Wat is de betekenis van data
A
gegevens
B
reeksen; series
C
kromme lijnen
D
wetenschap

Slide 12 - Quiz

in optima forma
A
sexy
B
op-en-top
C
topfit
D
model

Slide 13 - Quiz

eenzelfde standpunt innemen; eenzelfde gedragslijn volgen
A
balans
B
remigreren
C
zich conformeren aan
D
onroerend goed

Slide 14 - Quiz

als je de vlekken in je gezicht onopvallend maakt, dan ben je aan het
A
camoufleren
B
couffleren
C
componeren
D
categoriseren

Slide 15 - Quiz

Bezittingen die niet te verplaatsen zijn, zoals land, huizen, e.d.
A
chauvinistisch
B
onroerend goed
C
balans
D
remigreren

Slide 16 - Quiz

met overdreven liefde voor het eigen land
A
chauvinistisch
B
balans
C
remigreren
D
onroerend goed

Slide 17 - Quiz

het gerucht gaat rond
=
het gerucht ...
A
cacheert
B
calqueert
C
correleert
D
circuleert

Slide 18 - Quiz

ad rem
A
scherp, raak, gevat
B
onnozel
C
handrem van Ad
D
toestand

Slide 19 - Quiz

De voorzitter was na de INTERRUPTIE volledig van slag.

A
Belediging
B
Onderbreking
C
Aanval vol kritiek

Slide 20 - Quiz


A
met je hoed voor de muur
B
met je rug tegen de muur
C
de boer bouwt een muur
D
hij is een boer op klompen

Slide 21 - Quiz

Die GESTE kunnen wij wel waarderen.

A
Dat gebaar
B
Die opmerking
C
Die grap

Slide 22 - Quiz

Heb je een GRATIFICATIE gekregen?

A
Extra uitkering
B
Verzoek
C
Uitnodiging

Slide 23 - Quiz


A
met je kop in het zand
B
als een kip zonder kop
C
de kop is eraf
D
op de kop tikken

Slide 24 - Quiz

Zij is bij ACCLAMATIE gekozen.

A
Toeval
B
Zonder hoofdelijke stemming
C
Herhaling

Slide 25 - Quiz

Ik vind die opvatting ABSURD.

A
Dwaas
B
Onverstandig
C
Verwerpelijk

Slide 26 - Quiz


A
geld moet rollen
B
balken van het geld
C
het geld over de balk smijten
D
geld maakt niet gelukkig

Slide 27 - Quiz

Er kwam een ABRUPT einde aan ons gesprek.

A
Vreemd
B
Plotseling
C
Vervelend

Slide 28 - Quiz

overzicht van bezittingen, tegoeden en schulden
A
remigreren
B
chauvinistisch
C
onroerend goed
D
balans

Slide 29 - Quiz

een roedel
een zwerm
een troep
een vlucht
een school
honden
bijen
wolven
ganzen
vissen

Slide 30 - Question de remorquage

terugkeren naar je eigen land, nadat je in een ander land hebt gewoond
A
remigreren
B
zich conformeren aan
C
chauvinistisch
D
balans

Slide 31 - Quiz

Nuanceren
A
Verduidelijken door meer details te geven
B
oprakelen, heel snel praten
C
accentueren, de nadruk leggen op iets

Slide 32 - Quiz

In welke SECTOR zijn zij werkzaam?
A
Winkel
B
Regio
C
Afdeling

Slide 33 - Quiz


Kies de juiste verwijswoorden.
Als ik jouw/jou versla met boksen, heb ik net zo vaak gewonnen als jou/jij.
A
jouw - jou
B
jouw - jij
C
jou - jou
D
jou - jij

Slide 34 - Quiz

In welk SEMESTER vindt dat college plaats?

A
Periode van vier maanden
B
Kwartaal
C
Halfjaar

Slide 35 - Quiz

Veronderstellen
A
De waarheid verkondigen
B
Als waarheid aannemen
C
Toetsen of iets waar is

Slide 36 - Quiz

flatteren
A
drentelen
B
Mooier maken dan het is
C
Indrukwekkend rondlopen

Slide 37 - Quiz


Kies de juiste verwijswoorden.
Elza en Lisa denken dat hun/ze een leukere feestoutfit hebben dan ons/wij.
A
hun - ons
B
hun - wij
C
ons- wij
D
ze - wij

Slide 38 - Quiz

Laconiek
A
nuchter
B
passief
C
doodkalm

Slide 39 - Quiz

De toestand is PRECAIR.
A
Onoplosbaar
B
Vervelend
C
Hachelijk, onzeker

Slide 40 - Quiz

Meervoud van toffee?
A
toffeeën
B
toffés
C
toffees
D
toffe's

Slide 41 - Quiz

Die bedrijfstak moet GESANEERD worden.
A
Gezond gemaakt
B
Gemoderniseerd
C
Afgebouwd

Slide 42 - Quiz

Omdat de school niet over voldoende _____ beschikt, zullen we in het schoolgebouw geen nieuw meubilair krijgen.
A
assimilatie
B
integratie
C
liquide middelen
D
inflatie

Slide 43 - Quiz

Meervoud van criticus?
A
criticussen
B
critici
C
criticies
D
criteria's

Slide 44 - Quiz

Malafide
A
ongeneeslijk
B
psychisch gestoord
C
onbetrouwbaar
D
oneerlijk

Slide 45 - Quiz

Kies de juist pv/ het juiste onderwerp;

- De medici kon/ konden het niet een worden.

A
kon
B
konden

Slide 46 - Quiz

De tuinbouw is een belangrijk onderdeel van de agrarische _____ in Nederland
A
uniform
B
pluriform
C
arbeidsmarkt
D
sector

Slide 47 - Quiz

De vluchtelingen stonden voor een duivels ____: in een gammel bootje stappen met kans op verdrinking of terugkeren naar het oorlogsgebied,
A
ambitie
B
dilemma
C
integratie
D
uniform

Slide 48 - Quiz

Persona non grata
A
persoon zonder ruggengraat
B
gewenst persoon
C
persoon die alles gratis wil hebben
D
ongewenst persoon

Slide 49 - Quiz

Kies de juiste pv/ het juiste onderwerp;

- Alle leerlingen/ Iedereen uit de klas haalden een voldoende voor het Nederlands tentamen.

A
Alle leerlingen
B
Iedereen uit de klas

Slide 50 - Quiz

Vul het juiste werkwoord in: De media heeft/hebben veel aandacht besteed aan het winterweer.
A
heeft
B
hebben

Slide 51 - Quiz

Vul het juiste werkwoord in: Een aantal leerlingen heeft/hebben veel pret gehad in de sneeuw!
A
heeft
B
hebben

Slide 52 - Quiz

Fijne vakantie allemaal!!

Slide 53 - Diapositive