week 21 Het werkwoord 'aller'/ futur proche

Bonjour!
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Bonjour!

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

qu'est-ce qu'on fait aujourd'hui?
- les absents
- verbe aller
- futur proche
-lire (1v spellen)
lesdoelen: 
je kent het ww aller 
je begrijp een tekst waarin leerlingen over hun thuis vertellen

Slide 4 - Diapositive

les absents
Tu as des frères ou des soeurs? J'ai 1 soeur / J'ai 2 frères. etc.

Il/elle s'appelle comment? Il/elle s'appelle ......... Marieke etc.
C'est quel jour aujourd'hui? C'est mercredi, jeudi, vendredi
Tu aimes quelle matière? J'aime les maths/ le français/ etc.
Tu habites où? J'habite à ........ (woonplaats)

Slide 5 - Diapositive

grammaire I
le verbe aller

Slide 6 - Diapositive

we maken aantekeningen
dans un cahier
ou
dans un document : aantekeningen Frans

Slide 7 - Diapositive

Het werkwoord 'aller'
'Aller' betekent in het Nederlands 'gaan'.


Is "aller" regelmatig of onregelmatig?-peilen

Slide 8 - Diapositive

Is het ww aller regelmatig of onregelmatig?
regelmatig
onregelmatig

Slide 9 - Sondage

"Aller" lijkt regelmatig als je de regels volgt, maar.....

'Aller' is een onregelmatig werkwoord, net als 'être' en 'avoir' die je eerder hebt geleerd.

Slide 10 - Diapositive

Het werkwoord 'aller' vervoegen:
Frans
Nederlands
je vais
ik ga
tu vas
jij gaat
il/elle/on va
hij/zij/men gaat
nous allons
wij gaan
vous allez
u gaat/jullie gaan
ils/elles vont
zij gaan

Slide 11 - Diapositive

Vul de goede vorm van 'aller' in:
je ...
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 12 - Quiz

Vul de goede vorm van 'aller' in:
on ...
A
vas
B
va
C
allons
D
allez

Slide 13 - Quiz

Vul de goede vorm van 'aller' in:
elle
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 14 - Quiz

Vul de goede vorm van 'aller' in:
vous ...
A
allons
B
allez
C
aller
D
vont

Slide 15 - Quiz

Vul de goede vorm van 'aller' in:
Les amis ...
A
va
B
allons
C
vont
D
aller

Slide 16 - Quiz

Vul de goede vorm van 'aller' in:
nous ...
A
allons
B
allez
C
vont
D
aller

Slide 17 - Quiz

De toekomende tijd
Als je iets wilt zeggen in het Frans dat nog moet gaan gebeuren, dan gebruik je een vorm van 'aller' + een heel werkwoord.
bijv: ik ga spelen - je vais jouer

Zinsvolgorde wordt dan:
onderwerp + vorm van aller + heel werkwoord + rest van zin

Slide 18 - Diapositive

De toekomende tijd
Zinsvolgorde wordt dan:
onderwerp + vorm van aller + heel werkwoord + rest van zin

Voorbeelden:
Je vais faire du shopping à Amsterdam. --> Ik ga shoppen in Amsterdam.
Il va acheter un nouveau pantalon. --> Hij gaat een nieuwe broek kopen.

Slide 19 - Diapositive

Elle (gaat bezoeken) la Tour Eiffel.
A
vais visiter
B
vas visiter
C
va visiter
D
visiter

Slide 20 - Quiz

Vous (gaat dragen) une robe rouge.
A
allons porter
B
allez porter
C
vont porter
D
porter

Slide 21 - Quiz

Tu (gaat vinden) ton livre!
A
vais trouver
B
vas trouver
C
allez trouver
D
vont trouver

Slide 22 - Quiz

doornemen voca lire (appr2)
Nous écoutons une chanson....

Lire apprendre 2, vocabulaire

Slide 23 - Diapositive

lire/lezen

Slide 24 - Diapositive

zelfstandig werken
Maak de opdrachten die klaar staan in Learnbeat.
BEGIN met de opdrachten over het werkwoord ALLER.

Klaar? Leer de woordjes van appr 2, lire.

Slide 25 - Diapositive

Controle vragen:
Je .................. au collège.
A
va
B
vais
C
vas
D
vont

Slide 26 - Quiz

Nous ..................... au cinéma.
A
allez
B
allons
C
vont
D
va

Slide 27 - Quiz

Marianne ............. à l'hôpital.
A
vas
B
allez
C
vais
D
va

Slide 28 - Quiz

Ik weet hoe ik het werkwoord aller moet gebruiken in een zin.
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Sondage

les devoirs...
huiswerk volgende les:
opdrachten afmaken en leren appr 2 en 3

Slide 30 - Diapositive

alphabet
schrijf de uitspraak op van de letters die afwijken

Slide 31 - Diapositive

in 2/3 tallen
Spel 3 Franse woorden, laat je buurman/buurvrouw het opschrijven.
Kloppen de woorden?

Slide 32 - Diapositive

é  of è?

Slide 33 - Diapositive

hoe spreek je dit woord uit?
élève

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Diapositive