Lesson 20. 9/2 (Teams les)

What are we going to do today?
- Grammar revision 
- Words 
- Stones
- Need extra practice or explanation? 

Lesson goal: at the end of the lesson you feel comfortable in your preparation for the practice test of next week. 
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

What are we going to do today?
- Grammar revision 
- Words 
- Stones
- Need extra practice or explanation? 

Lesson goal: at the end of the lesson you feel comfortable in your preparation for the practice test of next week. 

Slide 1 - Diapositive

Grammar E: meervoud
Plurals = meervoud. 

In het Engels zet je een woord meestal in het meervoud door een ‘s’ aan het woord toe te voegen. 

room – rooms  
grape – grapes  
glass – glasses

Slide 2 - Diapositive

Some and Any
De woorden some en any betekenen 'wat' of ‘enkele’. Je gebruikt het in zinnen als je het over niet-specifieke hoeveelheden of aantallen hebt.  

Je gebruikt some in vragen waarvan je verwacht dat het antwoord 'ja' is en in bevestigende zinnen. 

Can I have some water, please?  
You can have some water. 

Slide 3 - Diapositive

Some and Any
In ontkennende zinnen gebruik je any. Voor de meeste vragen gebruik je ook any. 

I don’t have any apples at the moment.  
Do you have any apples?  

There aren’t any cookies left.  
Are there any cookies left? 

Slide 4 - Diapositive

Demonstrative pronouns
Demonstrative pronouns = aanwijzende voornaamwoorden. 
Aanwijzende voornaamwoorden in het Nederlands zijn: 
- die 
- dat
- deze 
Je gebruikt ze als je iets aanwijst. bijvoorbeeld: 
- Die tafel daar. 
- Deze schoenen die ik draag. 

Slide 5 - Diapositive

In het Engels heb je ook aanwijzende voornaamwoorden. 
 
Enkelvoud: This, That 

Meervoud: These, Those 

Slide 6 - Diapositive


This en these gebruik je voor voorwerp(en) die dichtbij staan. 
- This book that I am reading (enkelvoud)
- These pens in my pencil case. (meervoud)

That en those gebruik je voor voorwerp(en) die veraf staan. 
- That dog across the street. (enkelvoud) 
- Those cars parked over there (meervoud). 

Slide 7 - Diapositive

Zet in het meervoud

Slide 8 - Diapositive

one box
two …..

Slide 9 - Question ouverte

one glass
two …..

Slide 10 - Question ouverte

One animal
two ….

Slide 11 - Question ouverte

one bottle
two …..

Slide 12 - Question ouverte

one cherry
two …..

Slide 13 - Question ouverte

one baby
two …..

Slide 14 - Question ouverte

one tomato
two …..

Slide 15 - Question ouverte

one bag
two …..

Slide 16 - Question ouverte

Vul in some of any 

Slide 17 - Diapositive

My friend has …… great games we can play tomorrow night.
A
some
B
any

Slide 18 - Quiz

Do you maybe have …… water for me? (je verwacht 'yes')
A
some
B
any

Slide 19 - Quiz

Is there ….. chance that he will come back tonight?
A
some
B
any

Slide 20 - Quiz

I don't have ……. shoes to wear!
A
some
B
any

Slide 21 - Quiz

Vul het juiste aanwijzende voornaamwoord in. 

Slide 22 - Diapositive

I can see …… cars over there.
A
these
B
those
C
this
D
that

Slide 23 - Quiz

I love ….. flowers in front of me. They are so beautiful and smell so nice.
A
these
B
those
C
this
D
that

Slide 24 - Quiz

Welke twee aanwijzende voornaamwoorden gebruik je voor dichtbij?

Slide 25 - Question ouverte

…. skirt (rokje) I am wearing is so comfortable.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 26 - Quiz

Do you see ……. dog on the other side of the road? He's so pretty.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 27 - Quiz

Welke twee aanwijzende voornaamwoorden gebruik je voor veraf?

Slide 28 - Question ouverte

Vertaal de woorden

Slide 29 - Diapositive

bestek

Slide 30 - Question ouverte

knapperig

Slide 31 - Question ouverte

walgelijk

Slide 32 - Question ouverte

heerlijk

Slide 33 - Question ouverte

slager

Slide 34 - Question ouverte

prefer

Slide 35 - Question ouverte

meal

Slide 36 - Question ouverte

allowed

Slide 37 - Question ouverte

rules

Slide 38 - Question ouverte

gather

Slide 39 - Question ouverte

Vertaal de stones 

Slide 40 - Diapositive

Alsjeblieft.

Slide 41 - Question ouverte

Hoeveel is het in totaal?

Slide 42 - Question ouverte

Welk eten vind je het lekkerst?

Slide 43 - Question ouverte

Laten we gaan eten!

Slide 44 - Question ouverte

Heb je nog vragen? of extra uitleg nodig? 


Stel deze dan via de teams les! 

Succes met leren 

Slide 45 - Diapositive