Oefenen en herhalen

VOLTOOID DEELWOORD 
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

VOLTOOID DEELWOORD 

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Is 'gelopen' een persoonsvorm of een voltooid deelwoord?

De jongen heeft een rondje gelopen.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 4 - Quiz

Aaron ...... die sporttrofee zeker!
A
verdient
B
verdiend

Slide 5 - Quiz

Even  oefenen
Schrijf je onderstaande woorden met een -d of -t in de vorm 'voltooid deelwoord'?

  • Ophalen
  • Struikelen
  • Proberen
  • Botsen
  • Fietsen

Slide 6 - Diapositive

Voltooid deelwoord >> Werkwoord in verledentijd..

  • Ophalen     >>>>>   haal'D'e         >>>>> opgehaald
  • Struikelen >>>>>   struikel'D'e   >>>>> gestruikeld
  • Proberen   >>>>>   probeer'D'e    >>>>> geprobeerd
  • Botsen        >>>>>   bots'T'e           >>>>> gebotst
  • Fietsen       >>>>> fiets'T'e             >>>>> gefietst
  • Gebeuren  >>>>> gebeur'D'e      >>>>> gebeurd

Slide 7 - Diapositive

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord 

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

OEFENING: bezittelijk of persoonlijk voornaamwoord
Mijn is een ............................voornaamwoord
Jullie is een ..........................voornaamwoord
Hij is een ...............................voornaamwoord
Het is een ..............................voornaamwoord
Hen is een .............................voornaamwoord
Hun is een .............................voornaamwoord
Uw is een ...............................voornaamwoord
Zijn is een ..............................voornaamwoord

Slide 10 - Diapositive

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Mijn moeder staat altijd voor mij klaar.”
“Gaan we naar zijn huis of naar jouw huis?”

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Dit 'moet' je weten....

Zij
hebben gelijk (dus niet 'hun' hebben gelijk)
Jij bent groter dan mij (..dus niet 'als  mij')
Ik ken niemand die vaker te laat komt als jij (dus niet 'als jou')
Wij zagen jou gisteren in de stad (dus niet 'jouw')


Slide 14 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord "mijn / m'n"
Mijn moeder staat altijd voor mij klaar.” >> schrijf- en spreektaal
Me ma staat klaar.” >> app taal

Als je spreekt en schrijft in appjes... gebruiken we vaak "me" in plaats van "m'n" als je over bezit praat, zoals "me moeder". Maar eigenlijk is dit "m'n" de verkorte versie van "mijn", niet "me".

>>> Dus er is niets fout met "m'n moeder". <<<<

Slide 15 - Diapositive

VERWIJSWOORDEN 

Slide 16 - Diapositive

Kies de verwijswoorden die verwijzen naar 'de' woorden
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 17 - Quiz

Kies de verwijswoorden die verwijzen naar het-woorden
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 18 - Quiz

Verwijswoord
omdat 
dus
hoewel
en
hij 
zij
die
dat

Slide 19 - Question de remorquage

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 20 - Question de remorquage

Woorden

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Persoonsvorm -d, -t, of -dt?

Slide 23 - Diapositive

Wij bellen de dokter.
Is bellen een persoonsvorm of een voltooid deelwoord?
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 24 - Quiz


Pas op! Bran_ je vingers niet!
A
d
B
t
C
dt

Slide 25 - Quiz

Mama ...... dat kind.
A
verwent
B
verwend

Slide 26 - Quiz

Zij gaan ervan uit dat het een succes wor_.
A
d
B
t
C
dt

Slide 27 - Quiz

Wie zich goed voorberei_, voelt zich meestal een stuk zekerder.
A
d
B
t
C
dt

Slide 28 - Quiz

Vin_ je dat niet heel erg tegenvallen?
A
d
B
t
C
dt

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive