Les 4

Les 4
Frans 
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 15 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Les 4
Frans 

Slide 1 - Diapositive

Programme
  • Lesdoelen
  • Presentie
  • Huiswerkcontrole
      -10a, b, c + ex. 11 a, b + 12a
  • Herhalen voca B
      - Woorden bingo
  • Nakijken
  • On va parler!
  • Afsluiting
  • Devoirs

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
Na deze les...

...kun je een gesprek voeren over de vakantie.

...ken je woorden die te maken hebben met vakantie en weer.

Slide 3 - Diapositive

Presentie

Slide 4 - Diapositive

Huiswerkcontrole


10a, b, c + ex. 11 a, b + 12a, b
Open je boek op bladzijde 26-29

Slide 5 - Diapositive

Nakijken
We gaan nu opdracht  10a, b, c + ex. 11 a, b + 12a op blz 26-29 nakijken.


Slide 6 - Diapositive

Voca B: woordenbingo
Iedereen schrijft 6 woorden van voca B op een blaadje. Als iedereen klaar is noemt de leerkracht een omschrijving van een woord. Als jullie dit woord op je lijstje hebben staan mag je deze doorkruisen. Ga zo door totdat iemand al zijn woorden heeft kunnen aankruisen.

Slide 7 - Diapositive

Phrases Clés C
Na paragraaf C, kunnen jullie over je vakantie praten.

Kijk mee naar bladzijde 30 en luister mee. 

Slide 8 - Diapositive

Voorzetsels landen en steden
Jullie gaan straks met elkaar in gesprek waarbij je ook landen moet benoemen. Hier is iets speciaals mee. Namelijk:

  • in/naar land = en, au en aux ......(land)


Slide 9 - Diapositive

Voorzetsels landen en steden
  • in/naar land = en, au en aux

  • mannelijk: au       > au Luxembourg
  • vrouwelijk: en     > en Belgique
  • meervouwd: aux > aux Pays-Bas 

> Vrouwelijke landen herken je aan de -e op het einde.
    La Belgique, La France, L'Allemagne, L'Espagne, etc.

Slide 10 - Diapositive

Dus:
au Luxembourg (m)         in/naar Luxemburg

en France (v)                      in/naar Frankrijk
en Belgique (v)                   in/naar België
en Allemagne (v)               in/naar Duitsland
en Angleterre (v)               in/naar Engeland
en Espagne (v)                   in/naar Spanje

aux Pays-Bas (mv)             in/naar Nederland
aux États-Unis (mv)          in/naar Amerika

Slide 11 - Diapositive

Werk met je buurman/vrouw samen. Kijk naar de kaart en kies om de beurt een land. zeg dan:
A: Tu as été où?
B: J'ai été en/au/aux ......
Minimaal 4 landen en oefen met de voorzetsels!

Slide 12 - Diapositive

On va parler!
Gebruik de woorden én zinnen uit voca A en B. Hier vind je: familieleden, het weer, landen en transportmiddelen (p. 50).
Kies één van de twee onderstaande plaatjes en schrijf de volgende dialoog voor jezelf uit:

> A: Tu as passé de bonnes vacances?              < B: Oui/Non, c’était (donne ton opinion).
> A: Tu as été où?                                                < B: J’ai été (dis où et comment).

> A: Avec qui?                                                      < B: (Réponds.)

> A: Il a fait beau?                                               < B: Oui/Non, (réponds).


Slide 13 - Diapositive

Afsluiting
Als ik iemand wil vragen of hij/zij een goede vakantie heeft gehad, vraag ik dit als volgt:

Ik kan 3 woorden noemen die betrekking hebben op vakantie, namelijk: 

Slide 14 - Diapositive

Devoirs 
Leren Phrases Clés C, p. 52
 + maken 10a, b, c + 11a, b, + 12a

Slide 15 - Diapositive