Woche 23 Modale hulpwerkwoorden verleden tijd en de voltooide tijd

Willkommen!
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Willkommen!

Slide 1 - Diapositive

Planning deze week: 
Drie grammatica onderdelen: 
1. voltooide tijd herhalen
2. verleden tijd van haben / sein / werden + verleden tijd van de modale werkwoorden
3. de zou-vorm  

Slide 2 - Diapositive

Overzicht toets Kapitel 6: 
Woordenschat 20 punten
Grammatik : 
Voltooide tijd 6 punten
Verleden tijd modale ww + hulp: 8 punten
Zou-vorm 5 punten
Woordvolgorde 8 punten (volgende week) 
Naamvallen 8 punten 

Slide 3 - Diapositive

Herhaling van het vorige hoofdstuk! Verleden tijd modale werkwoorden 

Slide 4 - Diapositive

De rij die je al weet: 
dürfen --> mogen
können --> kunnen
mögen --> lusten, graag willen
müssen --> moeten
sollen --> moeten, zullen
wissen --> weten
wollen --> willen

Slide 5 - Diapositive

Hoe maak je verleden tijd? 
Verleden tijd van de modale werkwoorden:
De vormen van de modale werkwoorden in de onvoltooid verleden tijd lijken sterk op de zwakke (=regelmatige) werkwoorden. Je moet er een paar stappen ondernemen om de goede vorm te vinden:


Slide 6 - Diapositive

Stappenplan: 
1. Je zoekt telkens eerst de stam.
2. Dan voeg je eerst -te voor de verleden tijd toe.
3. Hieraan voeg je (daar waar nodig) de uitgang toe.
4. Vervolgens moet je bij een aantal modale werkwoorden de stamklinker veranderen





Slide 7 - Diapositive

De 3 groepen: 
We onderscheiden drie groepen van de modale werkwoorden in de o.v.t..
Groep 1: Deze groep omvat de werkwoorden sollen en wollen.
Deze werkwoorden worden op dezelfde manier vervoegd als zwakke werkwoorden.


Slide 8 - Diapositive

Groep 2: 
Deze groep omvat de modale werkworden dürfen, können, müssen en wissen.
Bij deze werkwoorden verandert de stamklinker in de verleden tijd:
dürfen ->durfte (ü wordt u).
können ->konnte (ö wordt o).
müssen ->musste (ü wordt u).
wissen ->wusste (i wordt u).
Vervolgens worden deze werkwoorden "regelmatig" vervoegd.

Slide 9 - Diapositive

Groep 3: 
Het werkwoord mögen wijkt enigzins af van de rest, omdat hier de hele stam verandert.
mögen ->mochte (mög wordt moch).

Slide 10 - Diapositive

groep 1:
sollen
ich sollte
du solltest
er/sie/es sollte
wir sollten
ihr solltet
sie/Sie sollten 

wollen
ich wollte
du wolltest
er/sie/es wollte
wir wollten
ihr wolltet
sie/Sie wollten

Slide 11 - Diapositive

Groep 2: 
Zie volgende dia ;) 

Slide 12 - Diapositive

Ww: 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
Sie/sie
dürfen
durfte
durftest 

durfte 

durften 

durftet 

durften
können

konnte
konntest 

konnte 

konnten 

konntet 

konnten
müssen

musste

musstest 
musste 

mussten 

musstet 

mussten
wissen

wusste
wusstest 

wusste 

wussten 

wusstet 

wussten

Slide 13 - Diapositive

Groep 3: 
mögen: 
ich mochte
du mochtest 
er/sie/es mochte 
wir mochten
ihr mochtet
sie/Sie mochten

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Präterium und Perfekt van haben sein / werden :) Stampen! 
ich hatte             ich war            ich wurde
du hattest           du warst          du wurdest
er hatte               er war              er wurde
wir hatten            wir waren        wir wurden
ihr hattet              ihr wart           ihr wurdet
S/sie hatten        s/Sie waren      s/Sie wurden
gehabt                 gewesen         geworden

Slide 16 - Diapositive

Onderdeel 2: de voltooide tijd
Hoe maak je dit ook alweer? 
Wat zijn de uitzonderingen? 

Slide 17 - Diapositive

Zwakke werkwoorden : 

Voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden: 

- basisregel : ge + stam + t

- stam op -d of -t --> ge + stam + et

- werkwoorden zoals atmen / regnen --> ge + stam + et

- werkwoorden op -ieren --> stam + t

- niet-scheidbare werkwoorden --> stam + t

 

Slide 18 - Diapositive

Lijst van sterke + onregelmatige werkwoorden


Voor de laatste toets leer je bladzijde 89 (Handbuch 42) , hier vind je alle werkwoorden die onregelmatig of sterk zijn en dus niet via de standaard 'zwakke' regel. 

Slide 19 - Diapositive

Derde grammatica onderdeel
De zou-vorm :) 

Slide 20 - Diapositive

Deel 2: de zou-vorm met würden
We gebruiken de zou-vorm in verschillende situaties: 
- een wens uit te drukken 
- beleefd iets te vragen ( zou je me willen helpen?)
- een mogelijkheid aan te geven
- een situatie beschrijven die er nu niet is 

Slide 21 - Diapositive

Zou-vorm met würden
We noemen de zou-vorm 'Konjunktiv || . Leer dit voor de toets. 
zullen = de zou vorm, in het Nederlans zeg je immers ook "ik zou graag .... willen '' . 
ik zou = ich würde 
Achter dit stukje plak je het hele werkwoord om aan te geven wat je graag 'zou' willen / doen / maken etc. 

Slide 22 - Diapositive

Konjunktiv ||
ik zou = ich würde 
jij zou = du würdest
hij / zij / het zou = er / sie / es würde
wij zouden = wir würden
jullie zouden = ihr würdet 
zij zouden = sie würden
U zou = Sie würden 

Slide 23 - Diapositive

Beispiele:
ik zou graag naar de Ikea gaan. = 
Ich würde gern zu dem Ikea gehen.

Ik zou graag een taart bakken. 
Ich würde gern eine Torte backen. 

Slide 24 - Diapositive

Konjunktiv II
In het Nederlands gebruiken wij altijd een vorm van zouden + een infinitief (hele ww). Voorbeeld: Hij zou gaan.  

De modale ww, mögen en de hulp ww (haben, sein und werden) kennen in het Duits speciale zou-vormen. Andere ww vorm je door een vorm van würden + een infinitief. Vorbild: Er würde gehen.


Slide 25 - Diapositive

Konjunktiv II
(speciale zou-vormen)
De speciale vormen zijn: 
haben - hätten
sein - wären
werden - würden
dürfen - dürften
können - könnten
müssen - müssten
mögen - möchten
wollen-wollten
sollen- sollten
wissen-wussten

Slide 26 - Diapositive

Konjunktiv II: Die Modalverben
-> De uitgangen zijn hetzelfde als bij de onvoltooid verleden tijd van werkwoorden (-te, -test, -te, -ten, -tet, -ten)

Slide 27 - Diapositive

Konjunktiv II: Die Hilfsverben

Slide 28 - Diapositive

Gestern ……….. wir leider nicht
(verleden tijd)
timer
0:20
A
können
B
konntet
C
könnten
D
konnten

Slide 29 - Quiz

Warum .............. du gestern nicht mitkommen
(verleden tijd)
timer
0:20
A
willst
B
wolltest
C
wollst
D
wollte

Slide 30 - Quiz

Vul in (verleden tijd):
Niemand ............ diesen Friseur (=kapper).
A
mögt
B
mogen
C
durfte
D
mochte

Slide 31 - Quiz

Vul in (verleden tijd):
............ ihr, wo ihr das Päckchen abholen .....................?
A
Musstet, wusstet
B
Wusstet, musstet
C
Weißt, sollt
D
Sollen, weißen

Slide 32 - Quiz

Hebben müssen en können in de verleden tijd ook een Umlaut.
timer
0:20
A
ja
B
nee
C
alleen in de personen enkelvoud
D
alleen in de personen meervoud

Slide 33 - Quiz



Ich ______ nach Hause gehen. vt
A
musste
B
müsste
C
muss
D
möchte

Slide 34 - Quiz

Ihr ______ noch nicht nach Hause? vt
A
können
B
könntet
C
konntet
D
könne

Slide 35 - Quiz



Wir _______ nicht rein. vt
A
willen
B
dürfen
C
möchten
D
wollten

Slide 36 - Quiz

(studieren) Hast du in Paris .......
A
studiert
B
gestudiert

Slide 37 - Quiz

Voltooid deelwoord van gratulieren
A
gegratuliert
B
vergratuliert
C
gratuliert
D
grutijuisdfjkhsdfn

Slide 38 - Quiz

Het voltooid deelwoord van het werkwoord arbeiten is
A
arbeitet
B
gearbeitet
C
arbeiten
D
gearbeit

Slide 39 - Quiz

Het voltooid deelwoord van het werkwoord melden is
A
gemeldet
B
gemeld
C
gemelt

Slide 40 - Quiz

Het voltooid deelwoord van werden is:
A
gewerden
B
geworden
C
gewert
D
gewerdet

Slide 41 - Quiz

Hausaufgaben Woche 23
Kapitel 6: Paragraaf 1: Opdrachten 9-11
Grammatik Je kent de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.).
Grammatik Je kent de onvoltooid verleden tijd (o.v.t.) van haben, sein en werden en van de modale werkwoorden en wissen.
Paragraaf 2: Opdrachten 9-11
Grammatik Je kent de Konjunktiv II (zou-vorm).

 

Slide 42 - Diapositive