Taal: bijvoeglijk naamwoord

• Taal
• Basisschool
• Groep 5

Doel

Ik kan een bijvoeglijk naamwoord herkennen en benoemen in een zin. 

Weet je nog?

Wat zijn de lidwoorden en de zelfstandige naamwoorden 

in de volgende zin?

“De grote hond loopt naar het park met het stoere jongetje.”

• lidwoorden: de, het, een
• zelfstandig naamwoord: een mens, dier, ding of plant

Het bijvoeglijk naamwoord

Welke kleur heeft je kleding?

• Ik heb een .............. trui aan.
  
• Ik heb een .......... broek aan.
• Ik heb............... sokken aan.  
  

Het bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord. 

Welke bijvoeglijke naamwoorden kun jij bedenken? Bedenk er zoveel mogelijk voor het woordweb. 

Bijvoeglijke
naamwoorden

Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord geeft aan van welke stof/ welk materiaal het zelfstandig naamwoord is gemaakt. 

• Het gouden horloge
• De houten tafel

De kleine kabouter pakt de houten bijl.

• Kleine

• Houten
  

De slimme groep 5 pakt hun papieren bordwerkschrift.

• Slimme
  

• Papieren
  

De zilveren armband staat mijn mooie moeder heel goed.

• Mooie
  

• Zilveren
  

Quiz time

Klaar voor de quiz?

Lees de vraag goed voordat je het antwoord invult. 

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin?

“ Ik hou van zachte, katoenen kleding.”

1. Hou
2. Zachte
3. Katoenen
4. Kleding

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin?

“De grote, groene bakfiets zit vol met houten stokken.”

1. Grote
2. Groene
3. Houten
4. Stokken

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin?


“In de zomervakantie ga ik op een lange vakantie naar Frankrijk.”

1. Zomer
2. Lange
3. Vakantie
4. Frankrijk

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin?


“De vrolijke mevrouw loopt naar de zijden sjaaltjes.

1. Vrolijke
2. Mevrouw
3. Zijden
4. Sjaaltjes

Blok 6 Week 2 Les 7

Maak opgave 1 t/m 4. Opgave 5 is extra.

Klaar?

Vul je doelenblad in en werk aan je persoonlijke leerdoelen.

Gooi de dobbelsteen!

Wat was het doel?                                                                     Wat was het doel?

Hoe ging het samenwerken?                                               Kon je je concentreren?

Wat vond je moeilijk?                                                                Wat lukte goed?