herhalen

1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
spaansMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 100 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Werkwijze lessonup
1. De docent kan je in een “klas” op LessonUp plaatsen zodat je de les thuis nog eens rustig door kunt nemen en de quizzen, filmpjes, etc. nog zelf een keer kunt maken en bekijken.
2.  Daarvoor is het wel nodig dat jij een account aanmaakt bij LessonUp.
Ga daarvoor naar https://www.lessonup.com/nl/ - menu - registreren als leerling – voer je gegevens in.
3. Voer je klascode in: ....

Slide 2 - Diapositive

herhaling les 1 tm 3
  • Begroeten en afscheid nemen  
  • Zich voorstellen 
  • Getallen van 0 tot 10
  • naar iemands naam vragen en antwoord geven.
  • Uitspraakregels
  • vragen en zeggen waarom iemand Spaans leert.
  • persoonlijke vnw. als onderwerp
  • werkwoorden op -AR

Slide 3 - Diapositive

Bienvenidos 
Saludar, presentarse y despedirse
 

Saludar
Buenos días.
Hola. Buenas tardes.
Buenas noches.
Presentarse
Me llamo ... ¿Y tú?
Me llamo ... ¿Y usted?
Soy ...
Despedirse
Adiós.
Hasta luego. Hasta pronto.
Buenas noches.
cero, uno, dos, tres, cuatro, cinco, seis, siete, ocho, nueve, diez

Slide 4 - Diapositive

Luiseren
Luister en omcirkel de woorden die genoemd worden. Maar eerst gaan we naar de volgende slide.  
TB nr. 1a - 3
ruinas mayas, el mate, tomate, cacao, playa, música, salsa, paella, tapas, tacos

Slide 5 - Diapositive

Welke Spaanse woorden
ken je al?

Slide 6 - Carte mentale

Personas famosas TB p.10
¿Cómo se llaman las personas? Escucha.
Luister naar de drie gesprekken en verbind de voor- en achternamen met elkaar. Waar vinden de gesprekken plaats?
María José 
López Gutiérrez
6
4
5
Antonio
Martín Jiménez
Javier
Gómez Moreno

Slide 7 - Diapositive

actriz
escritor
pintor
pintora
Frida Kahlo Calderón
Gabriel García Márquez
Penélope Cruz Sánchez
Pablo Ruiz Picasso

Slide 8 - Question de remorquage

¿Cómo te llamas? TB p.10
Informeel
o ¿Cómo te llamas?
-  Me llamo ... ¿Y tú? / Y tú, ¿cómo te llamas?
o Me llamo... / Soy ....


Formeel 
o ¿Cómo se llama usted? 
-  Me llamo ... ¿Y usted? / Y usted, ¿cómo se llama usted? 
o Me llamo... / Soy ....

Slide 9 - Diapositive

La pronunciación TB p.11
oef. 7

Slide 10 - Diapositive

spreek je niet uit
¿Cómo se pronuncia? TB p.11
C
CH
G
H
J
LL

Ñ
QU
R/RR
V
X
Y
c = k voor a, o, u
c = th voor e, i
als tsj
g = als in goal voor a, o, u 
g = harde g voor e, i
harde g  
als j (in ja)
als nj in Spanje
als de k
aan het begin - explosieve b
in het midden - zachter, tussen b en v
rollend, aan het begin sterk rollend
RR = altijd sterk rollend
als ks in taxi
México - méxicano - méxicana
als de j in ja 
Z
als th 
8

Slide 11 - Diapositive

Hoe kun je iemand in het Spaans begroeten?
A
¡hola!
B
¡buenos días!
C
me llamo
D
hasta pronto

Slide 12 - Quiz

Hoe kun je vragen: "Hoe heet u?"
A
¿Cómo te llamas?
B
¿Como te llama usted?
C
¿Como se llamas ?
D
¿Como se llama usted?

Slide 13 - Quiz

¿Para qué estudias español?
 
TB nr. 6 p.12 Escucha y marca los motivos. 
Luister en kruis aan om welke redenen de cursisten Spaans leren.





¿Para qué estudias español?  
Estudio español para ...
9

Slide 14 - Diapositive

Regelmatige werkwoorden op -AR TB p.12
persoonlijke vn.

estudiar

1.  estudio
2. estudias
3. estudia
1.  estudiamos
2. estudiáis
3. estudian
1.  ik
2. jij
3. hij, zij, u
1.  wij
2. jullie
3. zij, u  
1. yo
2. tú
3. él, ella, usted
1. nosotros/as
2. vosotros/as
3. ellos, ellas, ustedes
hablar

1. habl-
2. habl-
3. habl-
1. habl-
2. habl-
3. habl-
.

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

0

Slide 17 - Vidéo

¿Tú o usted? p.13
TB nr. 7cp.13 Escucha y marca si las personas hablan de de tú o usted. 
usted
usted

Slide 18 - Diapositive

Vul de juiste vorm in van het werkwoord:

* María y yo _____________ español para viajar a Latinoamérica.
A
estudio
B
estudias
C
estudiáis
D
estudiamos

Slide 19 - Quiz

Vul de juiste vorm in van het werkwoord:

* María _____________ las vacaciones en Málaga.
A
paso
B
pasa
C
pasas
D
pasan

Slide 20 - Quiz

Vul de juiste vorm in van het werkwoord:

* Luisa y tú _____________ de cosas interesantes.
A
habla
B
hablamos
C
habláis
D
hablan

Slide 21 - Quiz

Sleep de -AR werkwoorden naar de juiste plek.
3.  Yo...................perfectamente el inglés.
1. Tú...............la salsa y el flamenco.
2. Pedro.............música española en su dormitorio.
5. Nosotros..................bien.
4. Carlos y tú .............por el parque.
6. Juan y María .......................en la escuela.
hablo
bailas
escucha
camináis
cantamos
estudian

Slide 22 - Question de remorquage

Dobbelsteen spel:
gooi een dobbelsteen en vervoeg het werkwoord en de persoon die de tweede dobbelsteen aangeeft: 
* Yo
**tú
***él, ella, usted
****nosotros/ as
*****vosotros/as
******ellos/as, ustedes
* trabajar
**viajar
***pasar las vacaciones en..
****hablar con...
*****estudiar en....
******comprar...

Slide 23 - Diapositive