Les 25
1 / 26
La durée de la leçon est: 45 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Wat is een werkwoord? Een werkwoord geeft aan:
A
mens, dier of ding
B
handeling, gebeurtenis of toestand
C
wanneer, hoe of waar iets gebeurt
D
dat iemand iets maakt
Slide 3 - Quiz
Is 'drinken' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord
Slide 4 - Quiz
Is 'kochten' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord
Slide 5 - Quiz
Kies het werkwoord of de werkwoorden.
A
kopen
B
lachen
C
onder
Slide 6 - Quiz
Kies het werkwoord of de werkwoorden.
A
rappen
B
smiley
C
verhuizen
D
zwemmen
Slide 7 - Quiz
Is 'jarig' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord
Slide 8 - Quiz
Welk woord hoort hierbij:
'Onder de leeftijd waarop je volgens de wet volwassen bent'
'Onder de leeftijd waarop je volgens de wet volwassen bent'
A
De contactpersoon
B
Een minderjarige
C
De rechtspraak reporter
D
Een advocaat
Slide 9 - Quiz
Wat betekent 'de neerslag?'
A
Iets wat niet openbaar is
B
Iemand die je kunt aanspreken
C
Regen, hagel en sneeuw
D
Manier waarop bloed door je lichaam stroomt
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Aan welk schoolvak denk je als de volgende woorden leest:
Wervelkolom, middenrif, ademhaling, bloedsomloop.
Wervelkolom, middenrif, ademhaling, bloedsomloop.
Slide 14 - Question ouverte
Aan welk schoolvak denk je als je volgende woorden leest:
Woordenschat, begrijpend lezen, inleiding, werkwoordsvormen.
Woordenschat, begrijpend lezen, inleiding, werkwoordsvormen.
Slide 15 - Question ouverte
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Diapositive
Bij welk beroep horen de volgende woorden:
Culinaire gerechten, grillen, bakken, fileren van vis.
Culinaire gerechten, grillen, bakken, fileren van vis.
