Examenvaardigheden 1

Examenvaardigheden 1
Welkom 6VB

Leg je examenbundel, pen en papier op tafel. 
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 11 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 70 min

Éléments de cette leçon

Examenvaardigheden 1
Welkom 6VB

Leg je examenbundel, pen en papier op tafel. 

Slide 1 - Diapositive

Vandaag:
Oefenen met examenvaardigheden

Examenbundel:
1. Het centraal examen
2. Taalgebruik en aantal woorden
Je kunt een antwoord formuleren volgens de eisen van het centraal examen. 
3. Signaalwoorden en signaalzinnen
Je kunt de signaalwoorden en tekstverbanden benoemen. 

Slide 2 - Diapositive

1. Het centraal examen
- leesvaardigheid en argumentatieve vaardigheden
- ongeveer vier teksten en veertig vragen
- satellietteksten: tekstfragment over hetzelfde onderwerp als de hoofdtekst. 
- duurt drie uur
- bronnen van de afgelopen jaren:
Kranten: NRC, de Volkskrant, Trouw, 
Opinieweekbladen: De Groene, Vrij  Nederland, HP/De Tijd

Slide 3 - Diapositive

2. Taalgebruik en aantal woorden
Maximaal vier punten aftrek voor incorrect taalgebruik.
Niet meer antwoorden geven dan wordt gevraagd.
Hou je aan het maximum aantal woorden (vraag herhalen telt niet mee), maar blijf er ook niet te ver onder. 
Antwoorden in een of meer volledige zinnen: 
- volzin 
- zelfstandig gebruikte bijzin 'Omdat ze dan niet meer kunnen rondkomen.'
- geen telegramstijl 'kunnen niet rondkomen' 
- niet citeren 

Slide 4 - Diapositive

3. Signaalwoorden en signaalzinnen
Signaalwoorden: 
- geven verband aan tussen zinnen en alinea's. 
- geven belangrijke informatie over de opbouw van een tekst of tekstgedeelte. 

Signaalzinnen: 
- aankondigend (schrijver noemt wat komt)
- terugblikkend (schrijver noemt wat is behandeld)

Slide 5 - Diapositive

Test jezelf
Werk in stilte en op papier. Je examenbundel is dicht. 

1. Noem drie signaalwoorden bij het verband tegenstelling. 
2. Noem drie signaalwoorden bij het verband conclusie. 
3. Welk verband hoort bij het signaalwoord 'om te'?
4. Welk verband hoort bij het signaalwoord 'te wijten aan'?
5. Welk verband hoort bij het signaalwoord 'immers'?
6. Wat is het verschil tussen 'mits' en 'tenzij'?

timer
4:00

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

lieden
nimmer
historici
kredietcrisis
de waan van de dag
getolereerd
analogie
mogendheid



concessie
pretentieus
eminent 
fundamenteel
bekwaam
banaal
noviteit
Vertaal de woorden of schrijf de betekenis op. 
Klaar? Lees de tekst op blz. 69 en onderstreep de signaalwoorden. 

Slide 8 - Diapositive

Lees de tekst en onderstreep de signaalwoorden en kernzinnen. 

1. Wat is het onderwerp?
2. Wat is de hoofdgedachte?

Slide 9 - Diapositive


Maak opdracht 1 t/m 3. 

Klaar? Ga verder met de volgende opdrachten.

Slide 10 - Diapositive

1. alinea 3
 
2. alinea 10

3. alinea 15

Slide 11 - Diapositive