Het bezittelijk voornaamwoord, Passé Composé

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive


Bezittelijk voornaamwoord 

Slide 2 - Diapositive


Leerdoel

Een zin maken met het bezittelijk voornaamwoord
in het Frans


Slide 3 - Diapositive

Voorbeeld bezittelijk
vnw. in het Nederlands

Slide 4 - Carte mentale

Voorbeeld bezittelijk vnw.
in het Frans?

Slide 5 - Carte mentale

De vorm van het bezittelijk voornaamwoord

Slide 6 - Diapositive

jouw spullen (mv)
A
ton affaires
B
tes affaires
C
ta affaires
D
mes affaires

Slide 7 - Quiz

zijn kamer (v)
Let op: het object bepaalt!
A
ses chambre
B
son chambre
C
ton chambre
D
sa chambre

Slide 8 - Quiz

onze klas (ev)
A
vos classe
B
notre classe
C
leurs classe
D
nos classe

Slide 9 - Quiz

mijn vriendin (v)
Let op: klinkers mogen niet botsen!
A
ma amie
B
mon amie
C
mes amies
D
mes amis

Slide 10 - Quiz

haar toekomst (m)
Let op: het object bepaalt!
A
ses avenir
B
son avenir
C
notre avenir
D
leur avenir

Slide 11 - Quiz

livres
sac à dos
trousse
mon
mes 
ta

Slide 12 - Question de remorquage

secret
profs
récré
ma
leurs
son

Slide 13 - Question de remorquage

C'est un tableau. C'est ______ (mijn) tableau.

Slide 14 - Question ouverte

Là-bas, il y a la chambre de mes parents. C'est ______ (hun) chambre.

Slide 15 - Question ouverte

Le passé composé = voltooid tegenwoordige tijd
De passé composé is de verleden tijd met 2 werkwoorden. 

Bijvoorbeeld: Ik heb gegeten.
                             FR: J'ai mangé.

Het werkwoord hebben (avoir) +
het voltooid deelwoord die erbij hoort.
Wat is de passé composé?

Slide 16 - Diapositive

J' (ik)
ai
dansé
Tu (jij)
as
dansé
Il/elle/on (hij/zij/wij)
a
dansé
nous (wij)
avons
dansé
Vous (jullie/u)
avez
dansé
Ils/elles (zij)
ont
dansé
Ik heb gedanst
Verleden tijd: passé composé 

Slide 17 - Diapositive

Le passé composé met être
Je suis allé(e)
Tu es allé(e)
il est allé
elle est allée
Nous sommes allé(e)s
Vous êtes allé(e)(s)(es)
Ils sont allés
Elles sont allées
Alle vormen tussen haakjes geven aan dat het vrouwelijk  zijn, maar dat dit niet bekend is.
Bij avoir is dit niet zo!

Slide 18 - Diapositive

Hoeveel werkwoorden heb je ALTIJD nodig bij het maken van een passé composé?
A
een
B
twee
C
drie

Slide 19 - Quiz

Passé composé
Présent
J'ai mangé
il parle
Ils ont acheté
je téléphone
vous avez dansé
nous écoutons
vous regardez
Tamara a marché
nous avons trouvé
on cherche
Elisa rencontre
tu as raconté

Slide 20 - Question de remorquage

Met avoir: welke is juist?
A
Elle est dansé
B
Elle a dansé
C
Elle est dansée
D
Elle a dansée

Slide 21 - Quiz

Nu met être: Mon père ... (tomber).
A
tombé
B
a tombé
C
est tombé
D
est tombés

Slide 22 - Quiz

Vertaal: ik ben vertrokken
A
je suis parti
B
tu es parti
C
j'ai parti
D
il a parti

Slide 23 - Quiz


Wist je veel?
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Sondage

À faire              Ch. 1
  • Werkblad maken
  • Slim stampen
  • Praatt.nl (met oortjes)
  • Een ander overhoren
  • Ander vak afmaken

 Keuze tussen bovenstaande     |      20 minutes
timer
20:00

Slide 25 - Diapositive