Voorbereiding Toets Grammatica Spelling Formuleren

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Gramma-Spel-Form

Gedeeltelijke bespreking diagnostische toets 

Grammatica - Spelling - Formuleren

Deel II

In een zin met een naamwoordelijk gezegde kan zowel een meewerkend voorwerp als een lijdend voorwerp staan.

1. Juist
2. Onjuis

Wat is het wwg:
Deze week zal een van ons de verzamelde handtekeningen aan de minister overhandigen.

Wat is het nwg:
De Efteling leek ons vorig jaar een ontzettend leuk pretpark.

WWG en NWG

WWG: wat doet het onderwerp

NWG: wat is het onderwerp

NWG

Die mevrouw | is |  op het Emelwerda College | een hele goede docente.   

pv = is

nwg = is [een hele goede docente]

Notatie grammatica zinsdelen

Boven en onder de zin:

            pv

o         wg        bwb             bwb                          bwb

Hij | gaat | vandaag | met het vliegtuig | naar Griekenland.

Voordeel: je slaat geen zinsdeel of woorden over

Notatie grammatica zinsdelen

Onder de zin in stappen (voordeel: je doet alles in de goede volgorde):

Hij | gaat | vandaag | met het vliegtuig | naar Griekenland.

1. PV = gaat

2. Zinsdelen 

3. O = Hij

4. WWG = gaat

5. LVW = -

6. MVW = -

7. BWB = vandaag, met het vliegtuig, naar Griekenland

Welk soort werkwoord kom je alleen tegen in een zin met een NWG?

1. HWW
2. ZWW
3. KWW
4. Een NWG heeft geen WW

Hoe bepaal je het ZWW van een zin?

ZWW, HWW, KWW

Ezelsbrug koppelwerkwoorden

Maak een zin met het werkwoord 'schijnen' als onderdeel van een nwg.

Een bezittelijk voornaamwoord staat altijd voor het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Er mogen geen woorden tussen staan.

1. Juist
2. Onjuist

Het woord 'jullie' kan zowel een persoonlijk als een bezittelijk voornaamwoord zijn

1. Juist
2. Onjuist

Vul op de lege plekken twee woorden in: een bw en een zn.
De Intertoys heeft ... in de aanbieding.

Het meervoud van symfonie is

1. Symfonies
2. Symfonieën
3. Symfoniën
4. Bestaat niet

Het meervoud van logé is:

1. logés
2. logées
3. logees
4. logé's

Spel de werkwoorden op de juiste manier:
Mijn moeder en ik hebben vorige week samen ... (lunchen).

Spel de werkwoorden op de juiste manier:
Mijn broer ... (deleten) alle foto's die ik ... (downloaden). [v.t.]

Werkwoordspelling

Welk woord is verkeerd gespeld?

1. sneekers
2. time-out
3. diskjockey
4. airbags

De tegenstanders hebben meer supporters als/dan wij.

1. als
2. dan

Tim heef niet zoveel onvoldoendes als/dan ik.

1. als
2. dan

De rector gaf tijdens de toespraak de hogere klassen meer aandacht als/dan wij/ons.

1. als, wij
2. als, ons
3. dan, wij
4. dan, ons

De fiets, ... ik ieder weekend een wedstrijd fiets, is gestolen

1. op wie
2. die
3. waar
4. waarmee

Vicky is de klasgenote ... ik vaak tot laat in de bibliotheek studeer.

1. die
2. waar
3. met wie
4. waarmee

Verwijzen: 1 of 2 woorden?

Bij dieren en dingen: 1 woord

waaraan
, waarbij 

waardoor, waarnaar

Bij mensen: 2 woorden (want een mens is meer waard?)

aan wie
, bij wie 

door wie, naar wie

Einde

Succes met de voorbereidingen op de toets!