0-toets wiskundige verbanden

• Wiskunde
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

0-meting: Wiskundige Verbanden

LET OP! 

Probeer niet te lang na te denken en maak alles binnen de tijd.

De        en        in een formule zijn ...............

y

x

1. parameters
2. getallen
3. standaard vormen
4. variabelen

De formules die hieronder staan noemen we ................ van de formule.

y=ax+b

y=cx

y=ax​2​​+bx+c

1. de basis vorm
2. de standaard vorm
3. de wiskundige vorm
4. de begin vorm

Als een grafiek één of meerdere snijpunten heeft met de x-as dan vind ik die door .................

1. door x = 0 in de formule in te vullen en op te lossen
2. door dit af te lezen aan de formule
3. door y = 0 in de formule in te vullen en op te lossen
4. een grafiek heeft nooit meerdere snijpunten met de x-as

De formule hieronder is van een .............. verband.

y=ax+b

1. Recht evenredig
2. Omgekeerd evenredig
3. Lineair
4. Kwadratisch

De volgende twee stellingen gaan over

A: Door      weet je het snijpunt van de grafiek met de y-as.

B: Het punt             is het snijpunt met de y-as.

y=ax+b

b

(0,b)

1. A en B zijn waar
2. A en B zijn niet waar
3. A is waar, B is niet waar
4. A is niet waar, B is waar

Als               in                         dan is de grafiek 

een ............. lijn.

y=ax+b

a=0

1. Horizontale lijn
2. Dalende lijn
3. Stijgende lijn
4. Verticale lijn

Hiernaast zie je 2 grafieken die
horen bij

Welke stelling is juist.

y=ax+b

1. De 'b' van beide grafieken is hetzelfde
2. De 'a' van de rode grafiek is groter dan bij de blauwe grafiek.
3. Deze grafieken groeien exponentieel
4. De 'a' van beide grafieken is hetzelfde

Hiernaast zie je 2 grafieken die
horen bij

Welke stelling is juist.

y=ax+b

1. De 'b' van beide grafieken is hetzelfde
2. Het snijpunt van de grafieken is bij x = 0
3. Deze grafieken zijn recht evenredig
4. De 'a' van de rode grafiek is groter dan bij de blauwe grafiek.

Hiernaast zie je 2 grafieken die
horen bij

Welke stelling is juist.

y=ax+b

1. De 'b' van beide grafieken is hetzelfde
2. De 'a' van de blauwe grafiek is kleiner dan van de rode grafiek
3. Het snijpunt van deze grafieken ligt buiten de afbeelding
4. De 'a' van beide grafieken is hetzelfde

Hiernaast zie je 2 grafieken die
horen bij

Welke stelling is juist.

y=ax+b

1. De 'b' van de blauwe grafiek is negatief
2. De grafieken snijden elkaar nooit
3. De 'a' van de blauwe grafiek is positief
4. De 'a' van de blauwe grafiek is negatief

De onderstaande formule is een ................... verband

y=cx

1. Omgekeerd evenredig
2. Gebroken
3. Lineair
4. Recht evenredig

De volgende twee stellingen gaan over

A:      noemen we de evenredigheidsconstante.

B: Formules die horen bij dit verband gaan altijd door de oorsprong.

y=cx

c

1. A en B zijn waar
2. A en B zijn niet waar
3. A is waar, B is niet waar
4. A is niet waar, B is waar

Als                  bij de onderstaande formule, dan is de grafiek een ....................... 

y=ax​2​​+bx+c

a=0.5

1. Bergparabool
2. Dalparabool
3. Vlakke parabool
4. Stijle parabool

De volgende twee stellingen gaan over 

A: De      heeft invloed op hoe breed de parabool is.

B: De waarde van      bepaald of het een bergparabool of dalparabool is.

y=ax​2​​+bx+c

a

a

1. A en B zijn waar
2. A en B zijn niet waar
3. A is waar, B is niet waar
4. A is niet waar, B is waar

De top van de onderstaande formule ligt 

onder de x-as. Wat kun je verder zeggen over de grafiek.

y=−3x​2​​+x−2

1. De grafiek heeft 2 snijpunten met de x-as
2. De grafiek heeft 2 snijpunten met de y-as
3. De grafiek heeft 0 snijpunten met de x-as
4. Je kunt verder nog niks zeggen over deze grafiek

De volgende 3 stellingen gaan over 

A: De grafiek is een bergparabool

B: De snijpunten met de x-as zijn            en 

C: De formule is een kwadratische formule

y=(x+2)(x+5)

(2,0)

(5,0)

1. A, B en C zijn waar
2. A, B en C zijn niet waar
3. B en C zijn waar, A is niet waar
4. A en B zijn niet waar, C is waar

De grafiek bij een kwadratische formule is symmetrisch. 

Welke stelling over de symmetrie-as is NIET waar

​2a​​−b​​

1. De symmetrie-as is een verticale lijn
2. De formule van de symmetrie-as heeft de vorm: y = 'een getal'
3. De symmetrie-as snijdt de parabool in de top
4. De x-waarde waar de symmetrie-as doorheen gaat vind je met: -b/2a

De volgende twee stellingen gaan over 

A: Als              ligt de top van de parabool op de y-as.

B: Wanneer de waarde van       veranderd, verplaatst de hele grafiek omhoog of omlaag

y=ax​2​​+bx+c

b=0

c

1. A en B zijn waar
2. A en B zijn niet waar
3. A is waar, B is niet waar
4. A is niet waar, B is waar

Koppel de formules aan de grafieken.

A:

B:

C:

y=x​2​​−4x+4

y=2x​2​​−8x+8

y=0.5x​2​​−2x+2

1

3

2

1. A - 2 B - 3 C - 1
2. A - 2 B - 1 C - 3
3. A - 3 B - 1 C - 2
4. Dit kun je niet weten, want de y-as is niet zichtbaar

1

2

3

In de afbeelding hiernaast zie je drie grafieken.

Welke stelling is NIET waar.

1. Grafiek 2 heeft geen snijpunten met grafiek 3
2. Grafiek 1 en grafiek 3 snijden elkaar nooit
3. Al deze grafieken hebben dezelfde symmetrie-as met de formule: x = 0
4. In de formules van deze grafieken geldt: b = 0

Geef aan of de volgende stelling waar of niet waar is.

Wanneer in de formule , dan krijg je de standaardvorm van een lineair verband.

a=0

y=ax​2​​+bx+c

1. Waar
2. Niet waar

Bij welk verband hoor de formule: 

y=b⋅g​t​​

1. lineair verband
2. machtsverband
3. evenredig verband
4. exponentieel verband

Geef aan of de volgende stelling waar of niet waar is.

Een voorbeeld van exponentiële groei is procentuele groei.

1. Waar
2. Niet waar

De grafiek hiernaast hoort bij 

Welke stelling is waar.

y=b⋅g​t​​

1. Het snijpunt met de y-as ligt bij: y = 0
2. Het snijpunt met de y-as ligt bij: b = 0
3. Het snijpunt met de y-as ligt bij: g = 0
4. Het snijpunt met de y-as ligt bij: t = 0

De volgende twee stellingen gaan over 

A: De waarde van      bepaald hoe steil de grafiek loopt en of die stijgt of daalt.

B: Door de groeifactor te vermenigvuldigen met 100 kom je achter de procentuele groei. 

g

y=b⋅g​t​​

1. A en B zijn waar
2. A en B zijn niet waar
3. A is waar, B is niet waar
4. A is niet waar, B is waar

Welke stelling over de grafiek hiernaast is waar

1. De beginwaarde is negatief
2. De groeifactor is negatief
3. De groeifactor ligt tussen de 0 en 1
4. De grafiek heeft een snijpunt met de x-as