HS 5 Gramm. zinsdelen; Meewerkend voorwerp

HS 5 Gramm. zinsdelen - les wk 13
Stap 6: Meewerkend voorwerp
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

HS 5 Gramm. zinsdelen - les wk 13
Stap 6: Meewerkend voorwerp

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
- Je weet wat het meewerkend voorwerp is.
- Je weet het meewerkend voorwerp te vinden in de zin. 
- Je weet de stappen 1 t/m 6 van zinsontleding toe te passen.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

In welke volgorde moet je een zin ontleden?
A
onderwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp
B
onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde
C
werkwoordelijk gezegde, persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling
D
onderwerp, persoonsvorm, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling

Slide 10 - Quiz

Wat is de eerste stap bij zinsontleding?
A
Onderstreep de pv
B
Zet zinsdeelstrepen tussen de zinsdelen
C
Zoek het onderwerp
D
Zoek het werkwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quiz

Wat moet je voor zinsontleding allemaal kennen?
A
PV-WG-zinsdelen-O-LV-MV
B
PV-WG-zinsdelen-BN-ZN-MV-BWB
C
WG-zinsdelen-O-LV-MV-BWB
D
PV-WG-zinsdelen-O-LV-MV-BWB

Slide 12 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 13 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?
'We willen een cadeaubon kopen voor de trainer.'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 14 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?
'Heb jij een voldoende van de docent gekregen?'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 15 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?
Hij laat al zijn geld na aan goede doelen.
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 16 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 17 - Quiz

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 18 - Quiz


De hond van de buren heeft gisteren blaft. 
A
Persoonsvorm
B
Onderwerp
C
Lijdend voorwerp
D
Meewerkend voorwerp

Slide 19 - Quiz

Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Wie =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 20 - Quiz

Die coach is ons zeer dierbaar.
Wat is 'ons'?
A
lijdend voorwerp
B
meewerkend voorwerp
C
bezittelijk voornaamwoord
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 21 - Quiz

"Martijn had een tien voor zinsontleding."

In de bovenstaande zin is "Martijn" het onderwerp.
A
Juist
B
Niet juist

Slide 22 - Quiz

Wat is de juiste volgorde bij zinsontleding?
Zet op volgorde: mv, zs, wg, pv, lv, bwb, ow

Slide 23 - Question ouverte

Maak opdracht 2 van grammatica zinsdelen op Blz. 193 van je boek. Maak een foto van de gemaakte opdracht

Slide 24 - Question ouverte

Herhaling les week 12
- Kijken wat je nog weet :) 
- Let op! de vragen gaan op tijd.

Slide 25 - Diapositive

Welke tekstdoelen waren er ook alweer?

Slide 26 - Question ouverte

Geef van elke tekstdoel een voorbeeld

Slide 27 - Question ouverte


A
Informeren
B
Amuseren
C
Activeren
D
Overtuigen

Slide 28 - Quiz


A
Overtuigen
B
Activeren
C
Amuseren
D
Informeren

Slide 29 - Quiz


A
Amuseren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 30 - Quiz


A
Overtuigen
B
Activeren
C
Informeren
D
Amuseren

Slide 31 - Quiz


A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 32 - Quiz

Welke woordraadstrategie hebben we besproken bij woordenschat HS 5? Leg uit wat we hierbij doen.

Slide 33 - Question ouverte

Hoe zoek je naar een bekend woorddeel?
A
kijken naar samengestelde woorden en voorvoegsels
B
kijken naar voorvoegsels en achtervoegsels
C
kijken naar samengestelde woorden en achtervoegsels
D
Kijken naar samengestelde woorden, voor- en achtervoegsels

Slide 34 - Quiz

Pas woordraadstrategie "Zoek een bekend woorddeel" toe. Wat betekent het woord "Klantvriendelijk"
A
Onbeschoft gedragen naar klanten
B
Een prettige houding naar klanten hebben

Slide 35 - Quiz

Wat betekent "verkleutering"
A
Je gedragen als volwassenen
B
Je gedragen als een puber
C
Je gedragen als een opa/ oma
D
Je gedragen als een kleuter.

Slide 36 - Quiz

Wat betekent 'onvoorstelbaar"?
A
Iets wat je je kunt voorstellen
B
Iets wat niet te geloven is.
C
Iets wat je je niet kunt voorstellen
D
Iets wat niet te bestellen is.

Slide 37 - Quiz

Huiswerk lesweek 13
  • Maken opdrachten 1 t/m 4 van Grammatica zinsdelen HS 5.
  • Vergeet de Kijk op Taal opdracht niet.

Extra: 
  • Zoek alvast een leesboek uit, periode 3 komt er een boekopdracht.
  • Woorden HS 5 staan op Magister + wrts.

Volgende les: HS 5 Grammatica woordsoorten - lesweek 14.

Slide 38 - Diapositive