Chapitre 5 - semaine 24 - cours 1 + 2

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

La dernier / dernière semaine de cours!

1. dernier
2. dernière

Le programme

• Répéter grammaire H
• Interrogation: voca E+F et grammaire H 

Qui a vu Youtubeles 2 sur ma chaîne Youtube?

Moi!

Pas moi...

Je (aller) à Paris

1. vas
2. va
3. fais
4. vais

Nous (aller) nager dans la mer.

1. allons
2. allez
3. allont
4. allent

Les garçons (aller) faire leurs devoirs.

1. font
2. vont
3. allent
4. allons

Grammaire H

Het werkwoord 'gaan' ( = aller ) + de toekomende tijd

Ik ga winkelen

Wij gaan zwemmen

Jullie gaan pizza eten

Zinsconstructie: onderwerp + vervoegde vorm van ALLER  + heel werkwoord (en eventueel meer info)

Ik ga	Je vais	Zju vè
Jij gaat	Tu vas	Tu va
Hij/zij/men gaat	Il/elle/on va	Iel / el / on va
Wij gaan	Nous allons	Noezalõ
Jullie gaan / u gaat	Vous allez	Voezalee
Zij gaan	Ils / elles vont	Iel / el võ

Futur proche

Wat valt op?

Ik ga in Parijs winkelen = je vais faire du shopping à Paris

Wij gaan pizza eten = nous allons manger du pizza

Jullie gaan een film kijken = vous aller regarder un film

Ik ga met mijn zusje spelen = je vais jouer avec ma soeur

Futur proche

Franse woordvolgorde is anders dan de Nederlandse!

Onderwerp + aller + werkwoord + rest

Ik ga in Parijs winkelen = je vais faire du shopping à Paris

Wij gaan pizza eten = nous allons manger du pizza

Jullie gaan een film kijken = vous aller regarder un film

Ik ga met mijn zusje spelen = je vais jouer avec ma soeur

Hoe zat het ook al weer met de ontkenning?

Maak deze zin ontkennend:
Je suis à l'école.

De ontkenning

Ne VOOR de persoonsvorm

PAS achter de persoonsvorm

Je suis à l'école --> Je NE suis PAS à l'école

Nous allons jouer un jeux vidéo --> Nous N'allons PAS jouer un jeux vidéo

Vous allez faire l'interrogation!

Joinmyquiz.com

Les devoirs

●Leer vocabulaire EF

●Leer grammatica H

●Maak opgave 19, 20, 25, 27, 28, 31, 32.

Semaine 24 - cours 2

Le dernier cours de français!

Of was het ''le dernière cours''?

Le programme

- Répéter grammaire H

- Pratiquer grammaire H

Nous (aller) danser.

1. allez
2. allons
3. allent
4. allonz

Mes parents (aller) en vacances en France.

1. font
2. vont
3. allont
4. allent

Grammaire H

Het werkwoord 'gaan' ( = aller ) + de toekomende tijd

Ik ga winkelen

Wij gaan zwemmen

Jullie gaan pizza eten

Constructie: onderwerp + vervoegde vorm van ALLER  + heel werkwoord (en eventueel meer info)

Ik ga	Je vais	Zju vè
Jij gaat	Tu vas	Tu va
Hij/zij/men gaat	Il/elle/on va	Iel / el / on va
Wij gaan	Nous allons	Noezalõ
Jullie gaan / u gaat	Vous allez	Voezalee
Zij gaan	Ils / elles vont	Iel / el võ

Futur proche

Wat valt op?

Ik ga in Parijs winkelen = je vais faire du shopping à Paris

Wij gaan pizza eten = nous allons manger du pizza

Jullie gaan een film kijken = vous aller regarder un film

Ik ga met mijn zusje spelen = je vais jouer avec ma soeur

Futur proche

Franse woordvolgorde is anders dan de Nederlandse!

Onderwerp + aller + werkwoord + rest

Ik ga in Parijs winkelen = je vais faire du shopping à Paris

Wij gaan pizza eten = nous allons manger du pizza

Jullie gaan een film kijken = vous aller regarder un film

Ik ga met mijn zusje spelen = je vais jouer avec ma soeur

Hoe zat het ook al weer met de ontkenning?

De ontkenning

Ne VOOR de persoonsvorm

PAS achter de persoonsvorm

Je suis à l'école --> Je NE suis PAS à l'école

Nous allons jouer un jeux vidéo --> Nous N'allons PAS jouer un jeux vidéo

Les nombres

1- 20

20 - 60

60 - 100

100 - 2000