B1A 23 nov

Bonjour 1A
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
frMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Bonjour 1A

Slide 1 - Diapositive

Programme d'aujourd'hui
Nakijken bloc A
Uitleg bloc C
Woordenspel A
Bloc B doornemen en maken

Slide 2 - Diapositive

Corriger les devoirs
Les devoirs:
Faire 1 t/m7
Apprendre: A

Corrigez avec un stylo rouge.
Faute? Notez la bonne réponse.

Slide 3 - Diapositive

Uitleg bloc C
Welke werkwoorden ken je al?

Je gaat een nieuw werkwoord leren: avoir.
Wat denk je dat avoir betekent?
Tu as une soeur?
Oui, j'ai une soeur.
Elle a un frère.

je suis =ik ben
tu es = jij bent
il est= hij is
elle est = zij is
on est = men is
nous sommes = wij zijn
vous êtes = jullie zijn / u bent
ils sont = zij zijn
elles sont = zij zijn
werkwoorden -er
 Je + e
Tu + es
Il /elle/ on +e
Nous +ons
Vous +ez
Ils / elles +ent

Slide 4 - Diapositive

Uitleg bron C
Avoir betekent hebben.

Ik heb
Jij hebt
Hij heeft
zij heeft
men heeft
wij hebben
jullie hebben / u heeft
zij hebben


j'ai
tu as
il a
elle a
on a
nous avons
vous avez
ils / elles ont


Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

J'
Tu
Il / elle / on 
Nous
Vous
Ils / elles
ai
as
avons
avez
ont
a

Slide 7 - Question de remorquage

Travail individuel
Faire exercice 13d,13e,14,15
Attention: Bij opdracht 14 moet je kiezen tussen être/avoir.
Zorg dat je ook het rijtje van être(=zijn) erbij hebt.

Klaar? Kijk de opdrachten na. Leer de woorden van A en neem de woorden van bron B door.
timer
1:00

Slide 8 - Diapositive

Woordenspel bloc A

Slide 9 - Diapositive

Bloc B (43tb 97 wb)
  • Coucou de Raphaël. Wat betekent de titel?
  • Welke info kan je verwachten als je de inleiding hebt gelezen?
  • Welke familieleden ken je? (vader, moeder etc.)
  • Ga in de tekst opzoek naar het woord voor: vader, moeder,   etc. (de docent geeft aan welke woorden je moet zoeken)

Slide 10 - Diapositive

Familie leden 
de vader = le père                                  de nicht = la cousine
de moeder = la mère                            de opa = le grand-père
de ouders = les parents                       de oma= la grand-mère
de broer = le frère                                   de grootouders = les grand-parents.
de zus = la soeur
de oom = l'oncle
de tante= la tante                                   Mon frère s'appelle ....
de neef = le cousin                                 Ma grand-mère s'appelle ......

Slide 11 - Diapositive

Vertaal in juiste volgorde:
neef , zus, opa, ouders

Slide 12 - Question ouverte

Les devoirs
Faire:      8,10 (bloc B)         13,d,13e,14,15 (bloc C)

Apprendre: 
Bloc B en C (herhalen A)

Slide 13 - Diapositive